XLIV. Veranderinge.
DIt volghende dierken en is het voor-gaende niet seer ongelijck, het gebruyckt voor sijn voedtsel de melisse ofte confelie de greyn, welckers sap in een roomer met wijn, ghedruckt zijnde de pijne van het graveel seer versacht. Als dit dier voortkruypt so heeft het achter op sijn lijf de ghedaente van een swarte waeyer, (na welcke ick het oock den naem gegeven hebbe) welcke als het voortkruypt, geduyrighlick beweegt, ende achter op sijn rugge werpt, gelijck of het tot verkoelinge diende. Dit dier stelde sich tot veranderinge den 7 Junii, ende na thien daeghen is daer dit beestken af-gekomen, af-geteyckent by B.