Acolastus
(1956)–Guilielmus Gnapheus– Auteursrechtelijk beschermdLatijnse tekst met Nederlandse vertaling
[pagina 58]
| |
Prologvsconstans senariis. Vos nulla captet, obsecro, admiratio,
Quod hic videtis, optimi viri, novosGa naar voetnoot2/3
In apparatu scaenico titulos, novam
Qui nos daturos esse fabulam arguant.
5[regelnummer]
Haud me latet, quanto odio vocabulum
Novi laboret; verum enimvero hic novisGa naar voetnoot6.
De dogmatis ne μν̃ quidem; paradoxa nosGa naar voetnoot7.
Nullo loco dignabimur. Notum omnibus
Est argumentum, quod palam tractabitur,
10[regelnummer]
Sed comicis strictum metris. Ne nescias:
Evangelion nota parabola prodigi
Vitam recenset filii; illam scilicet
Nunc exprimemus ludicra actiuncula,
Cuius sub involucro habes mysterion.
15[regelnummer]
Sed audio inter vos susurria nescio
Quae de nova impudentia et cornicibus.
Sane impudens non sim, quod artem musicam
Tractare iudicaverim omnibus quidem
| |
[pagina 59]
| |
Proloog.Verbaast u niet, ik smeek 't u eedle heren,
dat gij hier namen ziet, die op 't toneel
u nieuw zijn en ons zo komen beschuld'gen
dat wij een nieuw soort spel u spelen gaan.
5[regelnummer]
't Ontgaat mij niet, wat weerzin wekken kan
dat woordje ‘nieuw’, maar heus van nieuwe léér
is hier zelf geen mm.-gebrom te horen,
en nergens wagen w'iets dat strijdig is
met het gemeen geloof. Ons onderwerp,
10[regelnummer]
kent zeker ieder; 't wordt hier onverholen
behandeld in een snoer van blijspelverzen.
Dit ter herinnring: 't evangelie meldt
in de gelijkenis u wel bekend
de levensgang van den verloren zoon.
15[regelnummer]
Dat gaan wij nu vertonen in ons spel,Ga naar voetnoot13. (15).
voor u inkleding van zijn diepe zin.Ga naar voetnoot14. (16).
Maar 'k hoor dat onder u ik weet niet wat
gefluisterd wordt van nieuwe onbeschaamdheid
van kraaien die wij zouden zijn. WaarachtigGa naar voetnoot16. (19).
20[regelnummer]
'k verdien dáárom niet onbeschaamd te heten,
dat 'k allen vrij acht dichtkunst te bedrijven,
| |
[pagina 60]
| |
Licere, cuius palma vel Terentio
20[regelnummer]
Teste in medio sit posita. Laudi non potest
Non esse, quod rudes tirunculi velintGa naar voetnoot21. (24).
Virtutis edere specimen vel per iocum,Ga naar voetnoot22. (24).
Ut serio ausint hostibus concurrere.
Tum nolo quisquam nos putet cornicibusGa naar voetnoot24/25. (28).
25[regelnummer]
Configere oculos, quod domi nostrae recens
Nata actione gratiam nobis bonam
Venemur a vobis probatis fabulis
Plauti atque item Terentii velut simul
De ponte deiectis. Nihil nos, Zoile,Ga naar voetnoot29. (32).
30[regelnummer]
Vel dente vel livore tuo commoveris.
Etenim Terentio atque etiam Plauto suas
Laudes ut optimis poetis stare qui
Nolit, meretur is quidem probra omnium.
At nos poemate hoc etiamnum a follibus
35[regelnummer]
Calente nemini suam ademptum gloriam
Venimus ipsi inglorii; tantum id studet
Grex histricus, vobis levare nauseam,
Quam plurimam accepistis ex iis fabulis,
Quas vel panis frusto exciti quidam exhibent
40[regelnummer]
Frequentius quam doctius, palmarium
Sibi pollicentes inde, quod bonas male
Semel atque iterum recoxerint comoedias,
Quibus suam scabiem adfricant illi haud minus
In explicando quam exhibendo. Ringitur
| |
[pagina 61]
| |
waarvoor de palmtak, naar Terentius' woord,
ieder bereikbaar is. 't Is zeer te loven,
dat ongeoefende recruten van hun kunnen
25[regelnummer]
zij 't ook in scherts een staaltje willen geven,
zodat ze straks hun vijand durven staan.
Voorts wil ik niet, dat iemand ons beticht
de kraaien d'ogen uit te steken, nu wij door
't acteren, pas in eigen huis begonnen,
30[regelnummer]
bij u een goede roep najage', alsof
wij 't meesterwerk van Plautus en Terentius
terzijde schoven. Neen, gij, Zoilus,
hebt ons door bijtende kritiek of nijdGa naar voetnoot30. (33).
niet aangevuurd; wie maar roem weigeren zou
35[regelnummer]
aan Plautus of Terentius, d'allerbesten,
verdient voorzeker aller mensen hoon.
Maar met dit dichtwerk, heet nog van de smidse,
komen wij, zelf nog roemlóós, niemands roemGa naar voetnoot34/35. (38).
bestelen. Onze spelerstroep verlangtGa naar voetnoot32-45. (39-48).
40[regelnummer]
niet meer dan dit: de walging weg te nemen
door u zo sterk gevoeld bij zulke stukken,
die sommigen voor een broodkorst u vertonen,
wel vaak, maar minder knap, een meesterstuk
zichzelf dáárvan belovend, dat ze slecht
45[regelnummer]
de goede stukken eens en weer opkoken,
waaraan ze dan hun eigen schurft afwrijven
in voordracht als in spel. - Daar hoor ik grommenGa naar voetnoot44. (47).
| |
[pagina 62]
| |
45[regelnummer]
Ibi nescio quis. Heus tu, quid ardent lumina?
Ecquid caput motas quasi iratum admodum?
Vah, an ulcus est tactum tibi? Credo, quia
Malum videre interminari. Sed tibi, enGa naar voetnoot48/49. (51/52).
Unguem hunc medium! Placere enim tantum bonis
50[regelnummer]
Studemus. Ii nunquam vitio vertent, sui
Quod senserint studio fieri, si non satis
Feliciter per omnia, sedulo tamen.
Quod restat, o spectator optime, ne grave
Tibi sit silentio favere litteris,
Dum intenditur grex noster actiunculae,
55[regelnummer]
Quam suscipit, tibi ut operam suam probet.
Quod si placebit interim, nil amplius
Memineris atque debitum plausum dare.
In prologo haec satis. Periocha sic habet:
ik weet niet wie. Jij soms? Je ogen branden?
Wat schud je 't hoofd als was je vreeslijk kwaad!
50[regelnummer]
Bah, is je tere plek bezeerd? 'k Geloof 't,
omdat je schijnt met slaag te dreigen. Kijk
voor jou mijn middelvinger! Want behagen
dat willen wij de goeden slechts. Die vitten
nooit op wat naar zij zien gedaan wordt
55[regelnummer]
uit liefde voor hen zelf en argeloos,Ga naar voetnoot52. (55).
al valt niet alles steeds gelukkig uit.
Tot slot, 't valle u niet zwaar, geëerd publiek,
de letteren met stil-zijn te begunstigen,
terwijl de troep zich toelegt op het spel,
60[regelnummer]
dat z'onderneemt om u haar dienst te tonen.
Bevalt 't u, denk dan aan 't verdiend applaus!
Voor een proloog volsta dit. Nu volgt d'inhoud.Ga naar voetnoot60. (64).
|
|