| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk. De socialistische arbeiderstaal
Betreffende de psychologie der fabrieks- en mijnarbeiders: zijn wij
nog niet volbevredigend op de hoogte. Toch heeft Levenstein voor den Duitschen
werkman velerlei materiaal verzameld, dat als we maar voorzichtig te werk gaan,
reeds veel inzicht geeft over 't algemeen, en in allerlei bijzondere punten
zelfs afdoende resultaten heeft aan het licht gebracht. Bijna steeds werkt het
eentonige bezigzijn met de machine, het altijd door herhalen van juist
dezelfde, van alle persoonlijk initiatief warse manipulaties, in
hygiënisch en aesthetisch meest slecht verzorgde omstandigheden,
degradeerend en neerdrukkend. Want tegenover een klein getal
Enquête-antwoorden, die getuigen van bewondering en sympathie voor de
machine, van mannen die blij zijn, dat ze altijd hetzelfde moeten doen, zoodat
al hun bewegingen automatisch worden, en ze hun hoofd en aandacht aan eigen
gedachten kunnen wijden; die ophalen van het rhythmisch genot, dat hun den
arbeid verlicht, hun verbeelding stof geeft, hen muzikale melodieën
tegemoet zingt; die het geluk roemen, dat het gestomp en gedreun hun brengt, en
de aangename droomerijen vieren, die het gesis en gesnor, het gerol en geraas,
het knerpen of knarsen, hen weten in te suizelen; daartegenover staat een
ontzaglijke reeks van getuigenissen die slechts ééne groote
klacht uitklagen, van de lijdende menschheid, onder den druk van de
geestdoodende machine.
Het volstrekte gemis aan alle overleg en verstandelijke bezinning,
kweekt in de ziel van den fabrieksarbeider meestal een wilden haat voor dat
ding, heelemaal uit staal, alleen uit staal, dat noch ziel noch zenuwen heeft,
geen vermoeienis kent, dat vervloekte staalding, dat overwinnen moet in een
wedstrijd, die geen wedstrijd meer ís. Ja in den strijd met de
onbarmhartige machine moet de arbeidersziel het maar al te vaak ondervinden:
‘WER MIT IHR SCHAFFT - VERLIERT DES MENSCHEN EIGENSCHAFT - WIRD
UMGEWANDELT UND ZERSTÜCKT - ZUM WERKZEUG SELBST HERABGEDRÜCKT’.
- Ja die eentonigheid maakt stug, murw, lam en dood! En tot nu toe zijn bijna
alle daartegen gerichte kleine middelen, hoe ook te prijzen en te verbreiden:
als het bevorderen der conversatie, het ophangen van telkens nieuwe
wandversieringen en schilderijen, de grammophoon, het houden van huisdieren,
vogels enz. niet bij machte gebleken dezen menschheid-verdoffenden invloed te
keeren. De godsdienst ten eerste, die meer dan alle andere krachten, den
arbeid, ook zelfs den slaafschen arbeid, weet te adelen, door hem krachtens
zuivere meening en genade te verheffen tot een navolging van Christus, een
heilmiddel van uitboeting, dankbaarheids-betuiging, of gunstverkrijging voor
zichzelf en anderen; ten tweede de fijnere ontwikkeling van artistieken aanleg
en de breedere opvoering van het ge- | |
| |
dachteleven; en ten derde de
compensatie buiten de fabriek van wat daarbinnen gemist wordt, schijnen, gelijk
Levensteins feiten uitwijzen, geroepen om aan die misstanden een einde te
maken. Maar tot nu toe wordt bij de meeste ongeloovige arbeiders niet alleen de
individualiteit onderdrukt, maar ook de vermogens van den sociaal-levenden en
-voelenden mensch zijn aan het afstompen, hij wordt lusteloos. Daarmee is alle
vroegere vereering, voor het heilige van den arbeid als 's werkmans hoogste
goed, hem ontnomen.
Uit Th. van der Waerdens Delftsche dissertatie over
‘Geschooldheid en Techniek’ 1911, blijkt meer dan duidelijk dat de
Nederlandsche fabrieksarbeider er niet beter aan toe is dan de Duitsche:
‘Nog afgezien van een verlaging der loonen,’ lezen we daar,
‘is de vernedering van den mensch, gevolg van het overbodig worden van
bekwaamheid en scholing: een hoog ernstige zaak. Indien personen gewend aan een
krachtdadig gebruik van hun vermogens: verwezen worden naar een arbeid, die hun
als redelijke schepsels niets zegt’, dan ‘verworden zoo alle
ambachtslui tot handlangers van de machine’. ‘De machinale
arbeidsverdeeling: richt al de verstandelijke inspanning op een werktuigelijk
voorwerp; en stompt hen zakelijk af.’ En dit wordt niet alleen beweerd,
maar door een uitvoerig feitenmateriaal op degelijk en veelzijdig onderzoek
berustend, voldingend bewezen. En daaruit ontkiemt nu o.a. die algemeene
ontevredenheid, door de raddraaiers opgehitst, en door de wreede mannen van het
‘openhouden der wonde’ met ijdele beloften verzuurd, en verbitterd
tot het groote ongeluk onzer hedendaagsche maatschappij. Ik ga nu verder alleen
op den socialistischen arbeider dieper in, niet omdat deze beter is dan de
anderen, maar omdat in hem het ziekteproces meestal ten top gevoerd is, en hij
dus als 't scherpst van de andere groepen onderscheiden, en in dien zin dus de
meest typisch-kranke arbeiderspsychologie aanbiedt. Want het socialisme drijft
de chronische ziekte om ze te genezen tot een acute crisis. Jammer genoeg dat
het geneesmiddel nu zoo licht erger wordt dan de kwaal. Immers het voert den
instinctmatigen haat tegen de machine op: tot een beredeneerden haat tegen de
patroons en heel de gegoede klasse. Het socialisme heeft, als de Romeinsche god
Janus, twee aangezichten, het eene schijnt louter liefde en broederschap,
gekeerd naar den arbeider, het ander naar ‘kapitalist en
bourgeoisie’ gericht, blijkt louter nijd en vinnige haat. Of om het met
Leroy-Beaulieu nog eens anders te zeggen: als de liefde het socialisme ten
vader was, de haat is zijn moeder; en scheen 't kind in z'n prille jaren meer
op den vader te gaan gelijken, opgegroeid van lieverlede, luisterde het bijna
uitsluitend naar de inspraken zijner moeder. Daardoor kreeg het socialisme dien
sectarischen geest tegen alle andere klassen. De klassenstrijd, d.w.z. de
verwoede oorlog tegen de gegoede standen, dat werd hun kruistocht, hun heilige
krijg. En als zoovele jonge mannen met edelen moed zich daarvoor laten
| |
| |
winnen, wij erkennen het gaarne, dan is het gewoonlijk niet uit
lage drift, maar in spontane opwelling van edelmoedigheid, en hooger aspiraties
dan de liberale materialistische tijdgeest der laatste eeuw hen bood. Ja, hun
menschenliefde is er een van ouder datum, een overblijfsel van de christelijke
beschaving, die al de West-Europeesche volken heeft gedrenkt en gevoed, en ze
heeft doordrongen tot in het merg van hun gebeente. Maar jong als ze zijn en
alles behàlve bezadigd, zonder zelfkritiek of voorzienigheid, schijnen
zij niet te doorschouwen, dat die ideale liefde die hen tot den klassenstrijd
trok, noodwendig voerde tot haat, tot lagen haat, tot infernalen haat, het
onedelste wat ooit in 's menschen hart is gevaren: het tegendeel van hun hoog
ideaal, de parodie van hun goede bedoelingen, de caricatuur van hun liefde. In
sommige cynische geesten echter is dit de volbewuste bedoeling, en vergenoegd
wrijven die zich in de handen, zacht mompelend: LA HAINE EST
FéCONDE.
Aan de hand van beide soorten van leiders wordt nu de arbeider
opgekweekt, in 'n zeer eenzijdige levensbeschouwing: van historisch
materialisme. Alle hoogere troost wordt hem ontzegd of op zij geschoven: hij
mag niets zien en overwegen dan zijn economische belangen. Met een klapwiekend
koningswoord van Marx: ‘Het is niet het bewustzijn der menschen dat hun
zijn, doch omgekeerd hun zijn, dat hun bewustzijn bepaalt’
(Troelstra:
Woorden v. Vrouwen blz. 12), wordt bewezen dat alle
middelen: om rechtstreeks hun bewustzijn te verbeteren, absoluut niets kunnen
baten, maar alleen de verbetering van hun eten en slapen en drinken!
Alsòf het bewustzijn der arbeiders niet tienmaal zooveel recht had: hun
‘zijn’ te heeten, als hun korst brood, hun glas bier en hun dutje.
Diepe psychologen zijn de socialisten nooit geweest! Zoo wordt door de menners
in de ‘menigte’ (want men behoeft de verslagen der socialistische
vergaderingen en congressen maar in te zien, om te begrijpen dat wij hier in
den volsten zin met een psychologische ‘foule’ te doen hebben)
stelselmatig ontevredenheid aangekweekt en bestendigd. ‘De arbeider die
spaart is een verrader. Een goed gehuisvest werkman is voor den klassenstrijd
verloren. De diamantslijpers, die het zoo goed hebben, zijn een gevaar voor de
partij.’ De antwoorden in den volkscatechismus van Helsdingen bedoelen
niets anders. Beginnen we maar bij het begin. Eerste Les, Eerste vraag.
1 V. Wat is het kenmerk van den toestand waarin gij leeft? |
A. Die van afhankelijkheid. |
2 V. Zijt gij dan geen vrij mensch? |
A. Mijne vrijheid bestaat slechts op het papier. |
4 V. Wat heeft men te verstaan onder economische
afhankelijkheid? |
A. Dat men afhankelijk is van hen die den grond, de fabrieken, de
machines, de werktuigen, gereedschappen en grondstoffen bezitten en zonder wier
toestemming men geen arbeid kan verrichten om van te leven. |
5 V. Wat verstaat gij onder politieke afhankelijkheid? |
A. Dit, dat ik moet gehoorzamen aan wetten, die anderen voor mij
gemaakt |
| |
| |
hebben, zonder dat ik daarbij recht van meespreken
had. |
6 V. Gij noemt u dus in dubbel opzicht een onvrije? |
A. Ja, mijn toestand is die van moderne slavernij, want
afhankelijkheid is het wezen der slavernij. |
8 V. Zijn de bezitters der arbeidsmiddelen menschen van hoogeren
aanleg dan gij? |
A. Zij zijn van gelijke beweging, hebben dezelfde organen, dezelfde
behoeften als ik, alleen zij genoten beter onderwijs, en hun macht over mij is
groot door hun bezit. |
9 V. Waarom verlangen zij grond en arbeidsmiddelen te bezitten? |
A. Omdat zij mij daardoor dwingen kunnen tot arbeid in hun
dienst. |
10 V. Is dat dan zoo prettig voor hen, dat gij in hun dienst werk
verricht? |
A. Prettig misschien niet, maar voordeelig wel. |
12 V. Wat dus de bezitters der arbeidsmiddelen het hunne noemen, is
door u voortgebracht, wilt ge zeggen? |
A. Zoo is het. Onbetaalde arbeid, is de grondstof waaruit
tegenwoordig de groote fortuinen worden opgebouwd. |
17 V. Waarom tegen het kapitalisme? |
A. Omdat dat de belichaming is van de onvrijheid, de slavernij der
arbeiders. |
19 V. Maar bij die exploitatie verdient gij toch als arbeider het
brood? |
A. Dat is gewoonlijk te veel om te sterven en te weinig om te leven.
De kapitalisten houden de grootste brok voor zich. |
20 V. Gij zijt dus niet tevreden? |
A. Ik kan en mag niet tevreden zijn, omdat ik leef in
afhankelijkheid, onzekerheid en groote zorg voor het heden en de toekomst |
In de
Gedichten voor het Proletariaat door
L.M. Hermans onder den titel: ‘Laat de Christenen
maar slapen’, klinkt eenzelfde toon (zie o.a. Achtergebleven, blz. 12.
Een socialistenboodschap aan de machtigen der aarde, blz. 5). Het voortdurend
spreken van beheerschers en beheerschten, heeren en slaven! helpt al weer mee.
‘Elke hervorming op den bodem van het kapitalisme heeft in theoretisch
opzicht hare bedenkelijke zijde, zegt Troelstra. Hervormingen zijn even
onwetenschappelijk en dom, als in den ouden tijd aderlatingen tegen de koorts
waren, beiden niets dan een onbeholpen manier om verschijnselen van de kwaal te
onderdrukken.’ ‘Ze doen zelfs vaak ontzaggelijk kwaad; zij openen
de veiligheidsklep en maken daardoor het kwaad voor het oogenblik
dragelijk,’ zeggen Hugenholtz en consorten. Tak zei het ronduit: omdat
het in het belang van de Partij is, de maatschappelijke wonde open te
houden,’ ‘omdat, voegt een ander er aan toe, het socialisme zijn
voedsel vindt in de bestaande ellende en wanverhoudingen.’
Ten slotte bereikt ook, gelijk uit 't bovenstaande begrijpelijk is,
in den socialistischen arbeider de verdoffing, de verlaging des gemoeds z'n
diepste peil. Dat blijkt ten eerste uit de zedelijkheidsbegrippen, die in
‘Het Volk’ verkondigd worden: ‘Van vrije liefde maakt de
bourgeoisie met den algemeenen dooddoener van ‘onzedelijkheid’ zich
zoo licht niet af! Diefstal is altijd noodweer. Zelfmoord een onafwendbaar
noodlot. ‘Wie op huwelijk aandringt, is reeds van begin af aan
veroordeeld. Ten tweede uit den toon hunner redevoeringen en artikelen waarvan
de termen nooit intens genoeg, de kleur van scheld- | |
| |
woorden nooit
schreeuwend genoeg schijnen, de opwinding en hartstocht laaien altijd door;
want als een schrijver niet hard genoeg lawaait, en er de verf niet
zóó vet oplegt, dat wij er van gruwen, dan verstaat, dan voelt de
socialistische arbeider er niets meer van. Deze ongevoeligheid verhardt nu
verder tot cynische spotternij die ons vaak een rilling door de leden jaagt:
zoo de platen uit den Notekraker, en teksten als de volgende: ‘Wat is het
toch goed dat in het Paradijs de eerste zonde is bedreven! Wie zouden we anders
de schuld van al de misère moeten geven?’ enz. Ten vierde: uit het
breken aller banden van menschelijke samenleving en broederschap, en het open
of bedekt aansporen tot gewelddadigen opstand en revolutie. ‘Niemand
heeft het recht, zegt Vliegen terecht, ons den naam van revolutionair te
ontzeggen.’ ‘Wij hebben twee geweldige middelen, zoo drukt Het Volk
naar Destrée af: de obstructie in de kamer en den opstand op
straat.’ Het ‘revolutionaire temperament’ wordt met vreugde
zelfs door Troelstra begroet; en van ons Koningshuis zegt dezelfde: ‘Een
stuk bederf dat aanvreet al datgene, waarmede het in aanraking komt, en dat
slechts bestaat, omdat een gewetenlooze bourgeoisie het noodig heeft tot
verblinding en knechting van het door haar uitgebuite en onderdrukte
volk.’ Nog wat aanschouwlijker sprak Demblon in Brussel: ‘De vijf
en twintigste verjaardag des Konings is gevierd door een troep bedorven
insecten, die zweven komen rondom een lijk in ontbinding.’
| |
1. De zaaier.
Vele socialistische dichters doen niets dan haat zaaien.
Hij strooit met gulle hand,
Als een die schenken gaat,
Alsof hij van dien schat,
Terwijl hij zelf toch weet,
Dat hij den oogst niet eet.
Tot hem de waarheid striemt,
Straalt blijschap zijn gezicht.
Dan zaait hij wijd en zijd,
Het vruchtbaar roode zaad
Vooral in België is het volkslied hèt groote
propaganda-middel. Men behoeft dan ook de drie Bundels met ‘Zangen voor
het Volk’ van de Vooruit te Gent maar te doorbladeren, om den
mephitischen haat en den revolutiewalm in volle gulpen op te snuiven, maar ook
dat behoort tot onze taalgeschiedenis.
Waarom langzamerhand te worden doodgemarteld,
Door 't schaamtelooze ras der rentestrijkerskliek?
Heeft 't lang genoeg geduurd dat ge als de paling spartelt
Tusschen den gierenklauw, o slaven der fabriek?
't Heeft lang genoeg geduurd
Dat 't volk hier werd bestuurd,
We zijn 't waarachtig moe,
Ons melkt en stroopt en werpt in druk en arremoe.
| |
| |
Nog altijd zie ik om mij henen
Mij lokken met gestolen geld:
Die kaalkop met zijn kromme beenen,
Baron van List tot Ruw-geweld.
Van afschuw voel ik mij gedrongen,
Hem te verpletten met den voet,
En 't ongediert met al zijn jongen
Te wentelen in hun eigen bloed.
Ik haat den krijg der dwingelanden,
'k Haat altaar, kroon en veldheerstaf,
Het vrijheidsvuur moet hen verbranden,
Die ons verdrukken tot in 't graf.
'k Zal die onmenschen teugelhouders
Vampieren dezer maatschappij,
Het brandmerk drukken op de schouders,
En als men ons in 't kort geen stemrecht geeft
Welnu, al moest daardoor den rotten boel in stukken springen
Leve d'algemeene werkstakinge.
(Zóó staat er gedrukt, maar in werkelijkheid zong
en zingt men den laatsten regel zoo:)
Wij zullen Leopold zijn/Albrecht zijnen kop afwringen!
| |
Het continues-meisje.
Naar de galei, genaamd de vlasfabrieken
Stuurt men het kind van in zijn prilste jeugd;
Dat is de wensch der groote politieken,
Wellicht vergeet het zoo den weg der deugd.
In de fabriek waar 't meisje staat te slaven,
Den ganschen dag wordt zij dan nog bespat;
Net als een paard dat door het slijk moet draven,
Met stof en vocht besmeurd en druipend nat;
En na het werk wanneer zij tot verzachting
Zich wascht en kuischt wijl 't sluitingsklokje klept,
Kleeft nog aan haar de modder der verachting,
Van hem, voor wien zij pracht en rijkdom schept.
De laagste laag moet alle lasten dragen:
Zoo in den grond, in zee als op het land;
Een stapel hout bestaande uit vele lagen,
Drukt, door zijn vracht, gansch d' onderlaag in 't zand.
Zoo durft men ook met 't zwoegend menschdom hand'len.
Het draagt alleen den zwaren levenslast,
Terwijl de nietsverrichter gaat uit wand'len
En 't zweet des volks in geil genot verbrast.
| |
Stemlied.
Te lang hebt gij o koningen en keizers
Ons afgetapt den laatsten druppel bloed,
Millioenen besteed aan forten en paleizen
En een enkele kluis is voor den werkman goed.
Dat kan, dat mag niet langer meer blijven duren.
Wij zijn dat moe, die laffe uitbuiterij,
Die schelmerij zult gij welhaast bezuren,
Met leeuwenmoed, zoo vechten wij ons vrij.
Aan liberaal en tjeven (Katholiek)
Z' hen ons genoeg misdreven!
Ten gunste van het zwart of blauw gespan!
Maar om voor goed den luien rijken dievenboel te temmen,
Moet g'allen voor de Socialisten stemmen.
| |
| |
Na eeuwen sluim'ren onbedacht
Ontwaakt het zwoegend Volk;
Het wordt bewust van zijne macht,
't Wil uit den slavenkolk;
Het wil den arbeidsdag normaal:
En 't wil van dwingeland Kapitaal,
Niet langer kussen de ijz're roede;
Kortom, het wordt zijn dwangjuk moede!
Meer vrijheid wil de werkersklas,
Meer welstand in 't verschiet;
De werk'loosheid bij 't volkenras:
Wil zij voor goed te niet!
Zij wil nog door haar achturen werk
Haar geest en lichaam maken sterk;
De roof- en woekerzucht der grooten,
Daarmee voor goed den kop instooten.
| |
Wij zijn degeen.
Refrein. Wij zijn het volk, dat alles kan verrichten,
dat gansch uw macht verandren kan in rook!
O, wij zijn goed, 't staat op onz' aangezichten;
maar lafaards, ja - ja lafaards zijn wij ook.
Wij zijn degeen, die tempels en paleizen,
bij 't rink'len van houweel en hamerslag,
tot uwen dienst uit de aarde doen verrijzen,
maar ons gezin bijna niet kunnen spijzen,
en toch u danken voor een glim-lach.
Wij zijn degeen, die kloeke zonen maken
en, voor wat goud, geen bastaards zooals gij!
En 't is op hen, dat het kanon komt braken,
terwijl gij zwelgt en zuipt bij uw vermaken,
en om uw groet, na 't bloedbad, zijn wij blij.
Wij zijn degeen aan wien onze arme ouders
reeds achting voor u leerden aan de borst,
al drukte uw juk hen loodzwaar op de schouders,
al wisten zij, dat gij onz' teugelhouders,
ons loonen zoudt met eene droge korst.
Wij zijn degeen, die door ons zwoegen, zweeten,
uw rang en goed en leven doen ontstaan;
wij zijn degeen, die gij 't gespuis durft heeten,
die als een hond, geklonken aan zijn keten,
voor uwen blik gedwee ons hok in gaan....
Refrein: Maar wij zijn 't volk, dat alles kan verrichten,
Hoort ons gebrom ... het lijkt een ziedend meer.
Wij worden boos, 't staat op ons aangezichten.
en, wee u, haast zijn wij geen lafaards meer!
En hier behoeven wij ons niet te beperken tot het aanhalen van
synoniemen voor morren, mokken of protesteeren, voor
verdrukken, uitzuigen, villen of gevild worden, uitbuiten,
dooddrukken e.a. Neen, de heele ontwikkeling der woordbeteekenis drijft, op
de door ons geschetste mentaliteit.
1. DOOR DEN HAAT KRIJGEN MOOIE OF NEUTRALE WOORDEN EEN WEERZINWEKKENDEN GEVOELSTOON.
a. Door koppeling met een afstootende bepaling of
bijstelling.
beestachtige werkgevers. |
de verdierlijkende
arbeid. |
moordende macht der geweren. |
politiek Christendom. |
Christelijke handlangers der regeerings tyrannen. |
spoorweg heeren. |
op
stakingsbloed beluste bourgeoisie. |
De (arbeider is) de schakel in den
geest-doodenden keten der groot-industrie. |
Overproductie, waarbij de
arbeiders verhongeren naast overvolle magazijnen. |
priesters en
kapitalisten. |
gewapende kapitalistische mogendheden. |
Kapitalistisch
monopolie. |
|
Uit Vlaanderen: |
|
het vetgemeste
kapitaal, |
uitbuiter Albert, koning van stiel, |
|
| |
| |
spoorslaven, |
een ministerie van volksverdomping, |
de dienaars van God
Kapitaal, |
de schuimers dezer firma, |
de huisjesmelkers zijn de
hechtste steunen van troon en altaar, |
de grondwoekeraars, |
de smerige
houding der klerikale pers, |
om in de traditiën te blijven der heilige
lasterpers |
het monopool der zedelijkheid |
het
‘zaken’-Christendom |
de godsdienstventers zaniken daar nog alle
dagen over. |
de geheiligde belangen der clericale rijke
achteruitkruipers |
de tijd der schoonmoeders in de katholieke partij. |
de aartsvaders der katholieke partij |
wat zal Papa de Paus doen? |
de
rijke gieren. |
Roomsche roofkapoenen, |
de macht berust bij echt
bandieten broedsel. |
de huidige burgerkliek. |
de meesters, lage
parasieten |
het gebroed van Rome. |
het ongedierte der papen |
het
stomme kapitaal |
het arbeidsvee, - schandige hongerwetten, |
de
bloedwet, - de knoeierswet. |
b. Door een leelijke plaat met mooi onderschrift of
omgekeerd.
‘In den Naam van Christus’
onderschrift van een plaat, die voorstelt: Kuyper, een arbeider worgende,
(Notenkr. 8 Mrt. '03). |
Een sermoen tegen ‘Allerzielen’;
plaat stelt voor een priester (met monsterachtige gelaatsuitdrukking) de vuist
ballend, terwijl hij zegt tot de geloovigen (onderschrift): ‘O, die
vervloekte satanskinderen van socialen, dat vuile rooje adderengebroed met hun
beestachtig gemeene leer, weten niets beters te doen dan te schelden op onze
zachte zeden’, (25 Jan. '13 Notenkraker). |
Gekerstend
Indië. Plaat stelt voor een Javaan gekleed in 't zwart, witte das,
hoogen hoed, in eene hand een reusachtigen bijbel, in de andere een
‘besteedster’, met godzalige gelaatsuitdrukking. Onderschrift:
‘Het Klerikale ideaal’. (Notenkr. 7 Dec. '12). |
‘Stille
nacht, heilige nacht’ (onderschrift) |
‘Alles slaapt..........
( ”” ) |
Plaat stelt voor een helderen nacht; vlakte met
gesneuvelden, (opschrift: Kerstnacht in de Balkan) Notenkr. 21 Dec.
'12. |
En de herders hielden wacht bij hunne kudden in de vlakte en
plotseling klonk daar een lied uit den hooge: ‘Vrede op aarde. In den
mensch een welbehagen’. Fotografie van een batterij met gesneuvelde
artilleristen uit den slag van Koemanowo. (Notenkraker 21 Dec. '12). |
‘Stille nacht, heilige nacht’. Oostersch landschap bij
helderen sterrenhemel. Lijken op den grond verspreid met azende gieren;
opschrift: Kerstnacht te Tripoli. (23 Dec. 1911 Notenkraker). |
Vrede op
aarde! In de menschen een welbehagen. Kuyper en Lohman in de
godsdienstoefeningen in eene bank naast elkander met bijbel voor zich, terwijl
ze zich met verstoorden blik van elkander afwenden. Opschrift: Kerstmis 1911.
(Notenkr. 23 Dec '11). ‘Unio mystica’. Plaat: Kapitalist
paardje-rijdend op een ouden afgeleefden arbeider liggende in de doornen. Hij
ment met teugels waarop de woorden ‘Unio mystica’, en houdt ze goed
kort. In de rechterhand een zweep, aan welks uiteinde een kruis hangt.
(Notenkraker 16 Dec. '11). |
‘De zegen des Heeren ruste op uwen
kruistocht voor ons heilig geloof en de Banco de Roma’. Plaat stelt
voor: Zaal van het Vaticaan. Groot kruisbeeld tegen den wand. De Paus, omgeven
door een onherkenbare bende met afschuwelijke gelaatsuitdrukking, strekt de
handen zegenend uit over een knielenden uitgerusten krijgsman, met bebloeden
degen. (Notenkr. 21 Oct. '11). |
‘De vrijstelling der
geestelijken’. Plaat: Een pastoor gedrochtelijk geteekend gewapend
met een grooten penhouder in den vorm van een speer, beladen met emmers waarop
de woorden ‘laster’, ‘venijn’,
‘verdacht- |
| |
| |
making’, omgord met boeien, achtergrond:
laaiende brand. Onderschrift: Waarom zouden wij geweer en sabel dragen we
hebben onze eigen wapenen. (Notenkr. 4 Nov. '11). ‘Slaven van
het Kapitalisme’ (de Priesters). Kapitalist met geweld een priester
neerdrukkend om hem de hand te doen kussen. Beide handen zijn met bloed
besmeurd. Onderschrift: Wat raakt het u, dat mijne handen met bloed bevlekt
zijn, kussen moet ge ze toch! (Notenkr. 11 Nov. 1911). |
De
Aandeelhouder: Beter 1600 menschen-levens, dan ook maar een uur verloren.
Plaat: Zwartgerokte aandeelhouder. Opschrift; Record varen. (Notenkr. 27 Apr.'
12). |
‘Coalitieman’: Bak maar brave man, dan zal ik je voor
tijdsverdrijf wat voorlezen uit ‘De Christus en de Sociale
Nooden’. Plaat: Bakker voor gloeienden oven, Orthodoxe coalitieman,
een boek op de knieën, met Godzalig uiterlijk. Opschrift: ‘Woorden
en Daden’. (22 Juni 1912 Notenkraker.). |
‘Als de kinderen
met ons bidden, staan wij voor niets!’ (Nieuwe Haarl. Courant).
Kapitalist, grijnslach op 't gelaat, die de beweging maakt (met vinger en duim)
van geldtellen. In den benedenhoek een plaatje voorstellend een kind, dat voor
een Mariabeeldje, zit te bidden. Opschrift: Haarlemsch recept. (1 Febr. 1913
Notenkraker). |
Naar den Kerstmaaltijd! Onderschrift: Persfotograaf:
‘Zetten jelui nu eventjes een vroolijk gezicht asjeblieft’.
Plaat: Optocht van arme haveloos gekleede, uitgehongerde mannen, vrouwen en
kinderen, die door den persfotograaf worden gekiekt. (Notenkraker 4 Jan.
1913). |
c. Door hunne definitie in den Volkscatechismus, artikelen
en redevoeringen.
afhankelijkheid (zie boven les 1 vr. 1-5) - moderne slavernij (vr.
6) - knecht loonslaaf - rijke: bezitters der arbeidsmiddelen (vr. 12) - rente:
de pest voor de geheele maatschappij. - Les 4 vr. 5. Maar het geld dat de
kapitalisten aan den staat leenden, gaf toch als het gebruikt werd ten nutte
van het algemeen, ook voordeel voor de geheele bevolking, en is het dan niet
billijk dat er rente van dat geleende geld betaald wordt? - Antw. Daar is iets
van aan. Maar daar staat tegenover, dat onze geheele nationale schuld ruim
elfhonderd millioen gulden bedraagt, en daarvoor alleen van 1884 tot 1903 aan
rente is betaald ruim 600 millioen. In 40 jaar hebben de rentetrekkers dus hun
kapitaal terug. In den loop van 100 jaar minstens 2½ misschien wel 3
maal en blijven dan toch nog hun oude rechten behouden. - Waarom nu moet in
tijd van nood de burger zijn leven geven voor de gemeenschap, en de rijke in
tijd van nood niet het geld dat hij te veel heeft. De rente is de pest voor de
geheele maatschappij en ook voor de financiën van den staat. Bovendien
zijn de meeste schulden gemaakt door opdrijving der militaire uitgaven, dus
niet voor nuttige doeleinden. - eigendom der arbeidsmiddelen (Les 1 vr. 8) -
exploitatie, kapitalisten (Les 1 vr. 12 en 9) - burgerpartij, bourgeoisie - Les
5 vr. 16. Is die partij gezien bij de andere partijen? - Antw. In den grond van
de zaak haat men de socialistische arbeiderspartij in de kringen der
burgerpartij, doch men haat haar slechts om dat men haar vreest. - klasse
bevoorrechting - geldvorsten - onbetaalde arbeid (Les 1. vr. 12) - onderdanen
geloof - de heerschende klasse (Les 1. vr. 10) - plichten - Les 3 vr. 1. Hebt
ge tegenover de maatschappij plichten te vervullen? - Antw. Een mud vol. -
kapitalisme (Les 1 vr. 17) - vrijheden en rechten - Les 3 vr. 7. Maar ge geniet
toch van de vrijheden en rechten die de tegenwoordige tijd den burgers geeft? -
Antw. Ik heb recht om van mijn 6de tot mijn 13de jaar een
beetje onderwijs te ontvangen, en den plicht om van het 13de jaar af
of vroeger, in fabriek of werkplaats te arbeiden of waar dan ook, als men mij
tenminste met voordeel plaatsen kan. Ik mag op mijn 19de of
20ste jaar voor 8 jaar soldaat worden en later tot mijn
35ste jaar bij de landweer dienen; en als ik oud ben dan moet ik
naar het armhuis gaan; ziedaar wat ik voor rechten en vrijheden geniet. -
Belasting - Les 3 vr. 12. Onder de lasten die | |
| |
ge te dragen hebt
noemdet ge ook belasting betalen. Maar ge behoeft toch geen directe belasting
te betalen? - Antw. Directe belasting zooveel niet, wilt ge zeggen.
Zoodra men mij maar voor de inkomsten- en personeele belasting kan aanslaan
doet men het wel degelijk. Maar het meest wordt ik gevild door de indirecte
belastingen. - Invoerrechten - Les 3 vr. 23. Maar dan komt er ook meer werk
zegt men, niet waar? - Antw. Ja, voor de kommiezen van de belastingen, voor de
deurwaarders van de rechtbank en.... voor de pandjeshuishouders. Voor de
arbeiders, ho maar! - Liberalen, vrijzinnig-demokraten, anti-revolutionairen,
katholieken (Les 5 vr. 7). - Les 5 vr. 7. Maar tusschen de liberalen en
vrijzinnig-demokraten eenerzijds en de antirevolutionairen en katholieken
anderzijds is toch wel een hemelsbreed verschil? - Antw. Niet zoo groot als het
schijnt. Over onderdeelen haspelen ze wel met en tegen elkander, maar in de
politiek ten gunste van het kapitalisme zijn ze broeders. - Les 5 vr. 8. Van
waar dan die felle strijd vaak buiten of in het parlement tusschen hen? - Antw.
Zij twisten gewoonlijk alleen over kleine verschillen en over de vraag op welke
wijze men het volk het best voor de meeste lasten kan laten opdraaien. - Les 5
vr. 9. Dus dan zijn, als ik u goed begrijp, kerkelijken en liberalen van
ééne familie? - Antw. Juist. Antirevolutionair en katholiek,
liberaal en vrijzinnig zijn de voornamen die verschillen. De familienaam is van
allen dezelfde. Ze zijn de kapitalistische partij met elkander.
d. Door tropen, overdrachten en figuren, metonymia,
synecdoche etc.
brandkast (kapitalist) - De brandkast beschermd met bijbel en
wierookvat. - breekijzers: Christelijke arbeiders, die uit een neutrale
vereeniging gaan en zich onderling vereenigen. - brandkasten politiek (politiek
ten voordeele van de kapitalisten) - wissel op de toekomst (vaste
schelduitdrukking voor den kerkelijken troost met het hiernamaals) -
verlengstuk der machine: arbeider - vuilnisbakken: bladen der andere partijen -
bekgevecht: debat.
Zien wij hier dus de gevolgen van den haat; ik was benieuwd er het
uitvloeisel der liefde tegenover te stellen. Ik meende namelijk en meen nog,
dat de liefde zich zou moeten toonen: in den idealen klank van vele warme
gevoelvolle woorden, die de vroegere geslachten koud lieten of hun onbekend
waren. En die heb ik dan ook wel gevonden. Maar het getal viel me niet mee. Ik
heb toen anderen nog eens gevraagd te zoeken, maar ook zij waren niet heel
gelukkig in hun vondsten. Wanneer men toch het volgende lijstje met het
voorafgaande vergelijkt, en men daarbij in het oog houdt, dat wij er de meest
gelezen nieuwere socialisten-literatuur voor geëxcerpeerd hebben, en over
't algemeen de volgende opgenomen voorbeelden nog niet eens alle zoo erg
sprekend zijn, dan moet men, meen ik, uit de taal tot dezelfde conclusie komen,
als Leroy-Beaulieu uit de parlementaire en maatschappelijke feiten afleidde,
dat het socialisme der laatste jaren veel meer negatief met afkeer en haat, dan
positief met lotsverbetering en liefde heeft gewerkt, wat nog meer klem krijgt,
als wij nagaan, dat de woorden uit de voorafgaande lijst allemaal tamelijk
concreet zijn, en die uit het volgende lijstje bijna alle dor en abstract, in
toekomstmuziek verklinken.
2. NEUTRALE WOORDEN KRIJGEN IDEALEN OF MEDELIJDENDEN KLANK
algemeen-welzijn |
volksbelang |
|
| |
| |
klasse bewustzijn |
klasse gevoel - klasse solidariteit |
klassestrijd(beweegkracht der maatschappelijke ontwikkeling) |
arbeidersbelang |
solidariteit |
dag der bevrijding |
eigen hulp |
zegepraal van den arbeid |
bevrijding van den arbeid |
vrijheid |
het
arbeiderschap (naar analogie van priesterschap) |
bewustwording -
bewustmaking van het proletariaat |
organisatie - vereeniging |
de
partij, partijgenooten, gezel (Genosse) |
de strijd |
heilstaat -
toekomststaat |
ontwakende en opgroeiende arbeidersbeweging |
stakingsrecht |
algemeen kiesrecht |
zedelijke wedergeboorte van het
proletariaat |
volledig menschzijn |
menschelijkheid |
de nieuwe
tijd |
arbeid |
sociale bevrijdingsoorlog |
bewuste kracht |
een
bewuste |
gelijkberechtiging van alle burgers |
mannen en vrouwen |
ekonomische revolutie |
proletarisch verzet |
uit België: |
sympathiestrijd, |
sympathiebeweging, |
uit sympathie in staking
gaan, |
werkersorganisatie, |
ons broederorgaan, |
het groot onweder
van het Westen, |
de steunbeweging, |
het machtig heir der
proletaren. |
Men voelt dit echter nog beter in den samenhang. Het
geïdealiseerde woord zal ik telkens cursief laten drukken tusschen den
gewoongedrukten tekst van het idealiseerend milieu. 't Zijn alle citaten uit de
Gentsche ‘Zangen voor het Volk.’
Op socialisten demokraten
Vereenigt u! Vereenigt u!
Vreest geen tirans, aristokraten,
De dag breekt aan, dat de roode vaan
Op paleis en kerk zal schitt'rend staan.
Ten strijd! Komt allen op ten strijd!
Ten strijd voor acht uur arbeidstijd!
Als eene zon, begloor ons dichte scharen,
En breng geluk een stond op 's werkers pad,
O lieve Mei, o Feest der proletaren
U zij ons groet uit land, uit dorp en stad.
Gegroet, o banier, o roode banier:
Op u zijn wij trotsch, op u zijn wij fier,
O kleur van de liefde, o kleur van het vuur,
O kleur van de zonne bij dageraads uur!
O kleur van het jeugdige krachtige bloed,
Aan U, o banier, aan U onzen groet.
Lieve Mei, hoop der strijders!
Troost en vreugd aller lijders
Aan u ons feestgeschal...
Gelijkheid voor de wet zult winnen,
Gij zult dus fier ter stembus gaan
En kiezen daar, met vrije zinnen
Ten dienst van 't Vrije Volksbestaan.
Neen, niet gerust! want rust is lafheid
Gij zijt de macht door het getal?
De rijke spot met uwe braafheid
Uw lauwheid is zijn pedestal.
Vereenigt allen uwe krachten,
't Achturenwerk, ziedaar het doel
Dat wij op eersten Mei betrachten
Uit liefde en menschelijk gevoel.
Wat kan 't lot van het volk wat verzachten? Het
stemrecht.
Wanneer zal men den loonslaaf meer achten? Met 't
stemrecht!
Dus vooruit! voor dit Recht!
Maar blijft steeds aan 't roode vaandel g'hecht,
Wat kan 't lot van het volk wat verzachten? Het
stemrecht.
Ons hart is U voor eeuwig.
Wij juichen luid, vol met fieren moed.
| |
| |
Eerste Mei! Arbeidsfeest!
Ons rangen sluiten kloeker,
Wij staan vereend: met lijf en geest.
Refrein: Verheffen wij dien kreet van vrede.
De eerste Mei is ons feestgetij!
Op, staat op, en zweert het allen mede:
O Mei! maak den werker eens vrij.
Acht uren werk, acht uren rusten
Acht uren voor genot en boek,
Dat willen wij op alle kusten
Dan is de werker blij en kloek.
Refrein: Acht uur! Acht uur!
Ten strijd! Komt allen op, ten strijd!
Ten strijd, voor acht uur arbeidstijd!
Lieve Mei, wees ons feestgetij.
Op, staat op, en strijdt maar allen mede
O Mei! in uw kracht hopen wij! (bis)
Acht uur! zoo klinkt door alle landen,
Acht uur zij onzen arbeidstijd,
Acht uur aan d' arbeid onzer handen
Of dien van onzen geest gewijd.
Vereend zijn wij, 't Is Mei! 't is Mei!
Vereend zijn wij: 't Is eersten Mei.
Dan zal 't volk rustig zaaien
En lacht ons allen tegen.
Men ziet, het is niet heel veel; en wie koel-objectief de heftige
haat-schettering van hierboven, met deze vale quasi-religieuze liefdes-lyriek
vergelijkt, zal ongetwijfeld met onze conclusie instemmen: hier heeft de haat
de liefde onderkropen. In één soort van idealiseering echter is
de socialistentaal waar en echt. Het is in de omkeering van den gevoelstoon der
verachtelijke termen, waarmee zij door hun tegenstanders genoemd worden. Dit
verschijnsel is diep-menschelijk, en men treft het overal aan. Van de
Indiaansche inboorlingen, waarvoor
C.C. Uhlenbeck het onlangs in bijzonderheden naging
over onze ‘Geuzen’, tot bij de Fransche dichterschool der
‘decadenten’. Het is een soort ironie van zelfbewuste fierheid:
zich te durven noemen met z'n scheldnaam en daarop te roemen. Het is een bewijs
van krachtsbesef en tart-behoefte. Het is een van die prikkelgevoelens,
waarmee, gelijk wij in ons derde deel zullen zien, de moderne tijd zoo gul is.
De twee volgende liederen zijn er bijna weergalooze voorbeelden van:
| |
Het kanailje.
Refrein: Gij zijt kanailje, heeft men ons verweten.
Gegroet o naam die zooveel grootsch bevat.
Kanailje zwoegt, uw meesters moeten eten,
Als gij niet werkt, dan staakt het levensrad.
't Is het kanailje, dat steeds zonder poozen,
Met lijf en geest voor 't gansche menschdom slaaft,
En in zijn schoot hoort men slechts zuchten loozen
Het lijdt gebrek, en niemand die het laaft;
Het wordt veracht, als redeloos vee verstooten,
Van hen voor wier bestaan 't gedurig zweet.
't Bewoont in 't slijk de krotten van de grooten
Waarin 't verteert van wanhoop, ziekte en leed.
't Is het kanailje dat uw rijke kerken
En uw paleizen optrekt uit het zand;
Waar men ook blikt, g' ontmoet zijn' reuzenwerken,
| |
| |
Om u te voên bebouwt het ook het land.
't Zijn de kanailjes die de kolen delven,
Opdat er vuur en warmte wezen zou,
Doch gij vergeet, en houdt die voor uzelven.
En hun gezin sterft 's winters van de kou.
Wìe is 't die in den krijg voor 't land gaat bloeden,
Op uw bevel het broederbloed vergiet?
Die met zijn lijf uw schatten komt behoeden
En sterft eer 't wijkt, is dat 't kanailje niet?
Men hoort met roem slechts van 't kanailje spreken,
'tGeschiedenisboek staat vol van zijnen moed
En 't Geuzenheir, dat 't land zoo wist te wreken
En Vlaandrens volk was ook kanailjegoed.
't Kanailje is de macht, 't vernuft, het leven
Al wat bestaat, komt uit zijn ruwe hand,
Gansch 't handelsnet is met zijn zweet geweven
Langs zee en stroom, langs vlak- en heuvelland;
Plaats voor de proletaren
Die woeste zwoegersscharen!
Het teelt de kunst, om u met pracht t' omringen,
Zijn leven gansch is aan uw heil geweid,
Het brengt steeds voort, en hoort men het soms zingen,
't Vergeet zijn smart, en dat het honger lijdt.
Maar het kanailje begint thans te beseffen
't Ontwaakt allengs, maar 't is bedaard in schijn ...
Het wil als mensch zich naast den mensch verheffen,
't Wil langer niet den slaaf der luiaards zijn.
Aanziet den stroom der Internationale,
Hij wast steeds aan, eens breekt hij dijk en wal,
't Is het kanailje, dat als een bliksemstrale
De wereld eens voor zich hervormen zal.
Refrein: Gij zijt kanailje, heeft men ons verweten.
Gegroet o naam, die zooveel grootsch bevat.
Doch lang genoeg hebt gij ons zweet geëten,
Straks staken wij den loop van 't levensrad.
Werpt gij ons recht in gruis,
Die zullen u wel krijgen.
| |
Wij zijn zoo gemeen.
Wij ploegen en zaaien! Wij zijn zoo gemeen,
te graven, te vroeten in d' aarde.
Wij maken van heide en woud om ons heen
een rijke, een vruchtbare gaarde.
Wij weten het heel goed, wij zijn zoo gemeen,
en zullen het nimmer vergeten.
Wij kneden het brood, en wij bakken 't meteen,
doch - wij zijn te gemeen om 't te eten.
Wij dalen in de aarde - wij zijn zoo gemeen! -
tot de donkerste hoeken der mijnen,
Wij graven den schoonsten, den kostbaarsten steen
die ooit in een kleinood mocht schijnen.
Wij vullen de kas als er geld wezen moet,
niet zij die in overvloed zwemmen.
Wij zijn voor belastingbetalen wel goed,
maar - wij zijn te gemeen om te stemmen.
Wij zijn zoo gemeen, o wij zijn zoo gemeen!
toch bouwen wij ook kerk en paleizen.
Wij timm'ren het hout en wij staaplen den steen,
zoo doen wij een kunstwerk verrijzen.
Wij bouwen 't kasteel en wij vullen 't met pracht,
wij mogen het schrobben en schuren,
Maar wonen erin - daaraan wordt niet gedacht,
wij zijn veel te gemeen voor die muren.
Wij zijn zoo gemeen, o wij zijn zoo gemeen!
toch mogen wij spinnen en weven
De warme gewaden, die koest'rend de leên
van kleumende rijken omgeven.
Wij kennen ons armoe, wij kennen den vloek,
wat helpt ons het jamm'ren en klagen?
| |
| |
Wij mogen wel weven het kostlijke doek,
maar - we zijn te gemeen om 't te dragen.
Wij zijn zoo gemeen, o wij zijn zoo gemeen!
doch, als men de trommel gaat roeren,
Dan mogen wij armen, ter wapenplaats heen,
om 't zwaard voor de rijken te voeren.
Wij zijn zoo gemeen! Doch wij zijn het alleen,
wier leven den zege moet koopen.
Men acht om te vechten, ons niet te gemeen,
maar wel - om den buit te beloopen.
Wij zijn zoo gemeen, maar moet dat zoo zijn?
moet de aarde dan eeuwig zoo blijven?
Den rijken den wijn, den glans en den schijn,
en de aarde van koude verstijven?
Wij zijn zoo gemeen! Doch zeggen wij: neen
niet langer in kommer verzuchten!
Wij werken en zaaien: aan ons hoort alleen
het loon van den arbeid: de vruchten!
3o. Daarentegen zijn er voor al die opgezweepte
nijdschakeeringen en haats-opvlammingen: een nieuwe schat van SCHELDWOORDEN en
scheldconstructies noodig, opspeeltermen en krachtzinnen. Onze taal, die
vroeger zoo nogal kalm was, heeft in den socialistenmond der laatste jaren,
hierin dan ook een nooit vertoonde productiviteit ontwikkeld. Gelukkig blijven
ze voorloopig nog in de partijbladen. Maar van koud psychologisch-linguistisch
standpunt is dit verschijnsel uiterst merkwaardig. Men oordeele weer zelf.
Een zekere mijnheer Bommer heet in een stuk van den
Tabaksbewerker, die pas te voren alleen zakelijke stukken beloofd had,
onder andere:
aartsleugenaar |
gemeene schurk |
lage huurling
van het patronaat |
ploert |
heer uit de Nicolaas Berchemstraat die de
gunst van het patronaat ter harte gaat |
eer en naam verkocht |
dubbelhartige |
ellendeling |
groote bol |
leugenaar |
lage
lasteraar |
handlanger van het patronaat |
aanwerver van
onderkruipers |
laaggezonken en geraffineerde schelmentroep |
Anderen moeten zich de volgende liefelijkheden in trouwe laten
welgevallen.
beruchte van-twee-wallen-vreter |
opslurper
van den volksrijkdom |
uitzuiger |
verdrukker |
bloedzuiger |
parasiet |
kapitalistenbende |
een foefje uit het praatjes laboratorium
(2de Kamer) |
uitbuitersklasse |
volksbedriegers: niet
socialisten, |
die aan sociale actie doen |
uithongeraars: scheldnaam
voor patroons |
beschermers der brandkast |
geldzak-college
(1ste Kamer) |
beestachtige werkgevers |
hyena's |
de
slokkers |
regeeringstirannen |
kapitalistische winsthonger |
kapitalisten knecht (journalisten niet sociaal) |
kweekers en aanvoerders
van een onderkruipers leger (Aalberse c.s.) |
kuddegeest |
klierende
donderjagers (S.D.P. tegen S.D.A.P.) |
christelijke domper |
stuk
verraad |
schurk |
een rotstuk |
ploert |
fielt |
uit
België: |
papenpers |
beesten |
de ijzerbijter Woeste |
broodroof |
zoollikkers |
geslepen clericale subsidiejagers |
democratie met zelfkant (katholieke sociale beweging) |
vetgemeste
parasieten |
4o. Maar deze afzonderlijke woorden geven nog geen
flauw denkbeeld van HET TALENT DEZER SCHELDVIRTUOSEN. Wij moeten daarom de
andere | |
| |
helft van ons materiaal met z'n volle kontekst laten
opluiken, in het éénig milieu van geuren en kleuren dat hen
omstoeit, om althans eenigszins den onstuimigen afkeer aan te voelen, die deze
schrijvers en dichters voor hun medemenschen bezielt. De liefde mag men er
gerust met de lantaren gaan zoeken.
.... Daar ziet elk denkend wezen onmiddellijk in, waar de groote
slok-op zit, die de arme boeren en andere werkers op het land tot op het
gebeente uitzuigt etc. (Troelstra: De S.D.A.P. 1899 blz. 33). De
klasse-bewustheid staat niemand in den weg, om te onzaliger ure den stap te
zetten van arbeider naar dood-eter. (Klassenstrijd, Fred. Emons, 1905 blz. 11).
- En wie.... van 't parasiteerende kapitalisme in den arbeidersstand
verviel.... (ibid.). - Dan doen immers de bourgeois en verdere nietsnutters
óók aan socialisme? (ibid.). - De schrapers vonden zoo'n
‘vertegenwoordiging’ e.t.q. maar wat lekker en het volk zat in de
klem. Eerst toen zoowat alles uitgeperst en uitgezogen was, kwam men op 't
denkbeeld.... (ibid. pag. 19). - Hier leest men wat de menschen, die zoo te
keer gaan tegen de ‘rotte maatschappij’, en te-velde trekken tegen
de ‘vuile kapitalisten’, waard zijn. (ibid. pag. 47). - In zijn
‘Theorie en Beweging’ 1902 laat Troelstra op blz. 9 Radboud zeggen:
‘Liever met mijn voorvaderen in de hel, dan met die schooiers van
christenen in den hemel!’ - ‘Ds. Kuyper, handlanger thans van de
uithongeraars, vuistkapelaan voor de van...., beulshelper voor de woordbreukige
van...., werpt zijn in deze dagen hinderlijk profetenmanteltje af, en komt te
voorschijn in z'n ware plunje van kapitalistenknecht: veilig door de moordende
macht der geweren, waarop hij rekent, bespringt hij den zwakken arbeider, werpt
hem ter aarde, legt hem kluisters aan en tracht hem den strik om den hals te
winden. (Het Volk, 8 Mrt. '03). - Onze Christenen smullen. Het leger der zich
tegen nieuwe kneveling en vertrapping verzettende arbeiders ligt verslagen en
zij waren als nog niet zeer hongerige beesten, die geen haast hebben, rondom
hun prooi honderden en honderden slachtoffers. (Het Volk, 17 April
1903).-‘Omdat die klasse (proletariërs).... daar hij de hoop is
geworden van allen die gruwen van de zonde, de huichelarij, het onmenschelijke,
het laag materialistische, het plat egoistische, het alle waarden van het leven
naar geld taxeerende, menschelijke schoonheid, kunst, wetenschap en geloof
prostitueerende, dat het kapitalisme kenmerkt’. (Troelstra S.D.A.P. 1912
blz. 54). - De stompzinnigheid, ruwheid en bestialiteit. waardige uitvloeisels
van het regeerings despotisme sluiten ten eenenmale ieder ideaal uit, dat met
heftigheid om verwezenlijking vraagt. Door het kunstmatig kweeken van dien
kuddegeest, in de democratische phraseologie ‘gemeenschapsliefde’
geheeten, is iedere uiting van het zelfzijn in het individu gedoemd om in de
klem te worden gesmoord. - Over de Christenen: de gieren der zich christelijk
noemende en wanende kapitalen-macht. - Over Talma: een duivel met Gods naam op
de lippen. - (Troelstra; voorwaarts, marsch! Ons standpunt bij de verkiezingen
1905.). - vrije universiteit.... een drilschool ter opkweeking van
Kuyperiaansche volksmenners (blz. 3). - Het is noodig tegenover de
volksmisleiding, waaraan zich, om uit den grootkapitalistischen en
kleinburgerlijken hoek de kiezers te vangen, de Regeering en hare trawanten
schuldigmaken. (blz. 4). - De geloovige arbeiders zijn, vooral door de kleine
‘Christelijke’ pers, de leugenfirma Aalberse, Sybrandy & Co.,
door Dominees en pastoors zóó tegen ons opgezet dat etc. (blz.
10). - .... ‘zegt deze duivenmelker’ (dr. Kuyper) ‘dat wij ze
willen lijmen’ (blz. 14). - Het oppermachtige hoofd der coalitie is dr.
Kuyper, de man met de biceps, de waakhond voor de brandkast. - .... Deze
Kuiper, voor wien de ‘kleine luyden’ van ons land de duigen waren,
die hij in de hoepels zijner theologische systemen besloot, is nu geworden tot
visscher in de troebele wateren van het liberalisme en de sociaaldemokratie is
de pols of kodde geworden, waarmee druk in 't water wordt geplonsd,
| |
| |
om de verschrikte vischjes - de goudvischjes niet te vergeten -
in de ‘Christelijke’ netten te vangen, (blz. 26 en 27). - ....Waar
de Nederlandsche Opperchristen (dat is Abr. Kuyper natuurlijk) in plaats van
het gelaat van den man van Nazareth, dat van een Bismarck of Napoleon heeft
vertoond en het teere rijs met ruwe hand heeft neergegooid en met lompen poot
vertrapt. (blz. 39, 40).
Uit de Notenkraker citeeren wij nog:
Hij (Lohman) dirigeert in 't parlement
Daar zetelen regeerders (2e Kamer)
Maar in een der Haagsche stembureaux
‘Vertelde’ men zich wel honderd.
Daar hebben ze voor meneer Schalekamp.
Kolossaal den boel bed......
31. Er is voor de kapitalistenkliek toch een nieuwe kans geboren.
- O, diep gezonken Kamer! - O, oude zwijnenstal!
Notenkraker 25 Mei 1912.
Beknotter van de winst, boei, om 't vrij bedrijf te
knellen,
Afgodisch offer aan de slaapzucht der gezellen,
Knakker van onzen bloei, broodfabrikantenslachter,
Knechter van 't patronaat, roek'looze
machtsverkrachter,
Eerroover van een volk, welks eer zijn vrijheid is,
Ringeloorder, dwingeland en stinkende ergernis,
Socialisten vreugd', een Schapers zaligheid,
Wangedrocht, misbaksel, dwangbuis der nijverheid,
Energie-vermoorder. die den werklust jaagt naar bed,
Tyran en twistappel, uw naam is Bakkerswet.
Wij zullen je wel drillen
Thans geen bedenking meer
| |
De eerste kamer.
Glorie aan 't verbleeken,
hersens aan 't verweeken,
Mammon 'strouwstewachter,
'k wensch hoe eer hoe beter
(Notenkraker 10 Febr. '12).
5o. Maar de vergroving der socialistische
arbeidersmentaliteit: toont zich in de taal ook door een ruwe rauwe zinbouw,
het kiezen van woorden en constructies uit veel lager kringen, als de meeste
schrijvers dat gewoon zijn; en een bedenkelijk gemis aan kieschheid en goeden
smaak zijn er het gevolg van. De lezer oordeele alweer zelf. IS DAT
BESCHAVING?
Het grof materialisme.... kreeg opnieuw de overhand en
dáármee poogt men den ongelukkigen arbeider op te knappen, den
man, die gewillige ooren heeft voor een moelvechterij (debat) waarin hij over
zijn stoffelijke belangen heel veel aanlokkelijks komt braddelen. Klassenstrijd
Emons. 1905 blz. 20. De conclusies dier snuffelaars staan lijnrecht tegenover
elkander: De eene zegt, klassenstrijd, de andere: je bent mal! - de beschaving
der menschen brengt heil, maar geen onzinnig klassengewauwel! (ibid. pag 25).
Troelstra: Voorwaarts marsch! 1905. Het tuchthuis ontwerp van Cort van der
Linden, een stuk nare reaktie, waarbij de aanhangige strafwet novelle van Loeff
nog maar een beestje is (blz. 24). - .... de regeering en hare vrienden
stellend in staat van beschuldiging, wegens den schandelijken aanslag op het
beetje macht der arbeiders, zoodra dit in Januari 1903 open- | |
| |
baar
werd. Een aanklacht waarmee wij hen tot de deuren der hel zullen vervolgen,
wegens het op straat gooien van 5000 arbeiders, alleen, opdat zij
(hen)....zouden kunnen voorliegen.... (blz. 39). Ziedaar Mr. Aalberse's plan;
komt het tot uitvoering, dan kan de volksverdomming, de geestelijke kneveling,
op groote schaal ter hand genomen worden.
Het Volk 5 Mei 1903.
Wanneer er wat te grissen valt,
Is Recht maar louter franje.
Zoo denkt de brave bourgeoisie
Ze hadden samen een tractaat
Voor twee jaar pas geschreven;
Het is misschien goed plee-papier,
Maar niet om na te leven.
Toen kwam er een soeperige motie
Die gebruiken Regeering en Kamer
Desnoods voor plee-papier.
Maar dáár is ze potverdorie
‘Partijgenooten, wij kunnen dit ook bereiken als gij
uw body er maar achterzet. Volk 31 Mei 1903. - Dat de boel er zoo slechts voor
stond, dat het donderen werd en het niet kwaad zou zijn, zoo er een klein
ontsporinkje of ongelukje gebeurde. - Over H.M. de Koningin, (Volk 26 Mei
1903.) - (rondgevoerd) ‘Als een nummer van een kijkspul voor een gapende
menigte. - Over niet-socialistische socialisten, (Volk 1 Mei 1903.) -
‘Een afzichtelijke bende eerafsnijers’ die in de vijandige pers
haar smerig handwerk verricht. - ‘gore socialistenhaat’ (in de
partijtaal) - muilkorven: dwingen te zwijgen. - judasserig. Uit den
Volkscatechismus voor ons land, bewerkt door W.P.G. Helsdingen: 3o.
Les, 1o. Vraag. Hebt ge tegenover de maatschappij plichten te
vervullen? Antwoord. Een mud vol. - 2o. Vraag. Hebt ge
daartegenover aanspraak op rechten? Antwoord. Een schijntje. -
26o. Vraag. En de vrouwen? (hebben die kiesrecht?) Antwoord. Die
tellen heelemaal niet mee. Die zijn gelijk gesteld met idioten, gevangenen en
kinderen. - 4o. Les. (Titel) Over de vraag, waar het belastinggeld
aan verdaan wordt.
Uit
Laat de Christenen maar slapen van
L. Hermans kies ik nog:
| |
De vagebond.
‘Berooid en hongerig liep hij rond
Hij was 'n kompleete vagebond.
Hij had geen hok, geen onderdak
Hij had ook geen zwartlakens pak.
Hij had geen stoel en geen fornuis
Hij was zoo nakend als een luis.
Hij sliep steeds op den naakten grond
Hij was een kompleete vagebond.
Hij had geen werk en geen genot
Hij ging van narigheid kapot.
Hij leefde erger dan een hond
Hij was een kompleete vagebond.
Hij stierf in een verlaten wijk
Een diender vond z'n smerig lijk.
Klassenstrijd, door Fred. W.H. Emons. - (pag. 20.) ‘De man
die gewillige ooren heeft voor een moelvechterij, waarin hij over zijn
stoffelijke belangen heel veel aanlokkelijks komt braddelen’. - De
hondsche behandeling van de patroon of z'n handlangers. - De arbeiders terug
jagen in hun kot. - Onze dierlijke roofmaatschappij.
Notenkraker 18 Jan. '13.
| |
De oorlogsbegrooting.
Laat de menschen maar krepeeren
Weest onbezorgd, mijne heeren!
Weest maar Christ'nen in den naam,
Gooit de centen uit het raam.
Scheldt de rooien maar voor gekken,
Laat de armen maar verrekken.
Wij zullen u wel mores leeren,
Onze dag komt óók, meneeren.
| |
| |
Notenkraker 6 April 1912.
In ‘De Vrije Socialist’ wordt van ‘Recht voor
Allen’ gezegd, dat het ‘perfide gemeen is en met paardevijgen
gooit’, waarop R.v.A. nog lieflijker uitvalt met ‘schelden,
verdachtmaken, bezwadderd, poespas van onhebbelijkheden, geschreeuw en
getoeter, een Blauwbaard die zijn vrienden en beginselen afmaakt, een verrader,
een sujet’.
6o. Ten slotte geven wij hier nog een lijstje tamelijk
nieuwe woorden, die noodig waren voor de socialistische begrippen over
maatschappelijke en economische verhoudingen. Zeer vele ervan zijn met of
zonder hun aanvankelijke gevoelskleur reeds overgenomen in het algemeen
beschaafd. | |
Specifiek socialistische woorden en uitdrukkingen
Kapitalist |
kapitalisme |
geldmacht |
militairisme |
bourgeoisie |
burgerpartij |
onderkruiper-(ster) |
loonbederver |
broodroover (de patroon, die iemand ontslaat |
loonslaven -
loonknechtschap, werklieden |
loonknechten ”” |
lijfeigenen ”” |
onterfden ”” |
proletariërs ”” |
proletariaat ”” |
onteigende ”” |
proletaren ”” |
proletariseeren der burger
klasse |
solidariteit |
het arbeiderschap |
besmet werk: het door
stakers verlaten werk |
uitsluiten |
staken, aanval-staking,
afweer-staking |
posten |
klassenstrijd |
klassetegenstellingen |
klassenhaat |
klassengewoel |
klassenbewustzijn |
klassensolidariteit |
klassejustitie |
klassebelangen |
klasseheerschappij |
gemeenschappelijk volkseigendom. |
maatschappelijke
organisatie der voortbrenging. |
vermaatschappelijking der
voortbrenging. |
economische revolutie |
uitblaffen: uitschelden op een
congres |
verburgerlijking der partij: verwijt van de orthodoxe Marxisten
aan de revisionisten. |
het preeken der burgerlijke, of bourgeois moraal: op
niet socialistisch standpunt staan. |
het risico van den arbeid,
arbeidersdividend: ironische term van bedrijfs ongelukken. |
medezeggenschap
(in 'tbeheer van de bedrijven, door de arbeiders) |
de moderne
vakvereenigingen: aangesloten bij het N.V.V. |
politieker - partijgenoot van
Troelstra |
parlementariër ”” |
revisionisme - revisionisten |
opportunisten |
gemeenschappelijke
volksgrond |
meerwaarde |
groepen bevrijding |
heilstaat |
toekomststaat |
de rooien |
principieelen |
het machinebestaan van de
arbeiders |
volksverdomming: het dom-houden van het volk. |
bourgeoisbladen |
de rooie Dinsdag |
meibetooging |
eerste meidag |
meifeest |
hongermartelaars |
de zwarte lijst |
de gele: les
jaunes. |
de onafhankelijken (anarchisten) |
een bewuste (elk
socialist) |
Men ziet hieruit reeds, dat onze socialisten een heele reeks
Germanismen in hun partijtaal hebben overgenomen.
Adama van Scheltema zegt hierover zeer terecht in De
Grondslagen eener nieuwe poëzie, Rotterdam 1908: | |
| |
‘Het Duitsche onkruid tiert welig in de sociaal-democratie:
de soc. dem. wetenschap en levensbeschouwing zijn geheel van Duitsche geboorte;
de voornaamste wetenschappelijke organen waar de soc. dem. leiders uitputten,
zijn Duitsche; bijna al de vertaalde brochures zijn uit het Duitsch; en ten
slotte leeren de autodidacten uit het proletariaat in de eerste plaats Duitsch.
In waarheid zien wij propagandisten onder de soc. dem., die zóó
door de wol geverfd zijn, dat zij in de meest letterlijke zin geen Hollandsch
meer kunnen schrijven, en brochures vertalen, die achteraf nog meer op Duitsch
dan op Hollandsch gelijken! De soc. dem. pers zelve gaat hierin voor, en niet
alleen ‘Het Volk’, ook meer letterkundige periodieken als wijlen
‘De Kroniek’ en ‘De Nieuwe Tijd’: woorden als:
planmatig (overlegd, met overleg) aanvechtbaar (betwistbaar), de
breede schicht (laag klasse) heenwijzen naar (doelen op),
geplande werkstaking (voorgenomen, beraamd), enz. enz. zijn schering en
inslag, maar wat zegt men van de volgende, uit genoemde periodieken
opgeteekende, uitdrukkingen: het bevestigt zich (V), een beginsel
vertreden (Kr), wie er geen vrede mee heeft, kan er zijn bedenken
tegenover plaatsen (V), een voorkamper (NT), een nogmalige kritiek (NT),
een wetenschappelijke vorsching (Kr), langwijlig (Kr), het leert
ons andere hindernissen te omgaan (NT), uit haar aangehoorigheid
tot de arbeidersklasse (V), hij wijst er in heftige beweging op (V),
cursusvergaderingen beleerden de deelnemers (V), het klassebelang (dat)
de inzichten bestemt (Kr), een eenheidlijk karakter (Kr), het
tweede boek bemoeit zich met aan te wijzen (NT), zooals onze geest zich
in de ruimte terecht vindt (NT), de moraal is het samengevatte
inbegrip van ... (NT), de orde oprecht te houden (V), och laten wij
er ons niet veel bekommernis over aannemen (Kr),
bestatigen (V), de heer B. werpt zich in de borst (V), kan ik er
niet omheen een woord bespreken over...(V), doch elkaar haten zij
zich alle even hard (V), de hoogzomertijd (V), de philosoof moet
als zoo materialistisch mogelijk worden nagewezen (NT),
negerslavernij (Kr), de gezinningen en handelingen der menschen
(NT), de kunst afzijds van de groote stroomingen (NT),
tegenwillige onderwerping (V), de eerste mei werkte zoo
beruischend (V), enz. enz.
Is het niet ongelooflijk! En dit zijn geen uitpluizerijen, maar in
korte tijd, zooals zij voor de hand kwamen opgeteekende en gemakkelijk met
dozijnen te vermeerderen uitdrukkingen. En in plaats dat de letterkundigen in
de partij dit tegengaan, gaan zij daarin voor: verreweg de meeste der
opgeteekende germanismen uit de NT zijn van Gorter of Roland Holst afkomstig.
Wat te zeggen over het Hollandsch van ‘De nieuwe Geboort
(‘Die Neue Geburt’), dat soms meer Duitsch dan Hollandsch schijnt,
dit voorbeeld van gewrongen en gemaakte taal, om toch maar anders dan gewoon te
schrijven. Naast een aanhaling uit de tallooze willekeurige woord en
zinsconstructies, als: ‘Soms breekt iets binnenst, en omvatten wij de
wereld momentaan’, ‘In schemeruur overkomt haar te droomen’,
enz.; de volgende germanismen: alnachtlijk, waar alle wegen
enden, hun hand preste hun hart; klaart een venster der
ziel zich, wel had ik gespand de hemelen doorreisd; 't jaar
schijnt te wijlen, eens zat ik in zeldene stilte, mij
bangt, de arbeiders voelden zich zoo ‘heimlijk’, of
uit Gorters ‘Verzen’: ‘Vanaf bewogen gestaden zien wij
naar heerlijke ginders’ (??) of waar hij zijn held door het
‘dageslicht’ laat gaan!’
Over
Herman Gorter en
Mevrouw Roland Holst, heb ik, na de vermelding hunner
socialistische Duitsche woorden, hier niets meer te zeggen; want dat hun taal
op alle andere punten, evenver van alle echte socialistische-arbeiders-spraak
afwijkt: als exotische cactussen van paarde- en zonnebloemen, is aan iedereen
voldoende bekend. Ook Adama van Scheltema zelf, is een veredelde socialist. En
zoo houdt zijn taal het midden tusschen die van
Kloos en
Rik | |
| |
van Offel. Eén ding is in
Adama echter nooit genoeg te prijzen, dat de liefde in hem meestal sterker is
dan de haat, en dat hij juist dáárom zoo vaak omhoog wil.
Hij zegt wel: ‘het Christendom zei ook veel materiëels, maar
in de eerste plaats uw ziel - de sociaal democratie zegt ook veel
ideëels, maar in de eerste plaats uw boterham!’ maar in de
werkelijkheid van zijn beste verzen is 't ook bij hem Goddank altijd weer: DE
ZIEL DIE OVERWINT.
| |
Mijn hart.
Neem de dronk die ze dragen,
Wie weet wat er morgen uit je stof wordt gebouwd.
Proost! de smart en de vreugde
Wie zich beide niet heugde -
Hem waar nimmer een teug uit dit leven betrouwd!
Lui in 't licht van de morgen,
Lui de storm van je zorgen,
Lui de oogst die de dampende aarde je laat
Plechtige plicht van de uren,
Tot jij zelf eens rustig onze Angelus slaat.
De vlugge spoel door 't leven!
Zie, wij werken, wij weven
De bloemen in 't kleed van het uur dat vervalt!
Waak jij - werk, tot jij kil zijt
Tot eenmaal, als jij stil zijt,
Ons doodshemd als goud van ons doodsbed afvalt!
Mijn tamboer! voor een makker,
Houd een vriend van je wakker,
Beluister niet zelf jouw verlangende lied!
Naar jouw liefde, jouw trouw, jouw vriendschap uitziet.
Zaai jouw bloed in de voren
Niets moois is ooit geboren
Waar een mensch niet héél zijn hartebloed gaf?
Geen oogstfeest zal er komen
Waar wij zaaien met droomen
Zaai jouw bloed! - eens groeien de roze' om ons graf.
En dat zulke poëzie ook bij echte socialistische arbeiders
weerklank vinden kan, bewijze ten slotte een uitzonderings-stroof van
E. Moyson:
O ARBEID, VRIEND VAN 'S MENSCHEN ZIEL,
GIJ DIE VERDELT D'ARMEN KIEL,
EN ZWAKKEN MAAKT TOT STERKEN,
GIJ, TROOST EN STEUN VAN AL WIE LIJDT,
WEES DOOR 'T VLAAMSCH VOLK GEBENEDIJD,
EN BLIJVE 'T NEERSTIG WERKEN!
| |
| |
Dat is dus de taal der zieke socialistische arbeiders in al haar
lief en leed. Wij kunnen ze mooi vinden of leelijk, als taalkundigen hebben wij
er rekening mee te houden. En wij zijn er voorloopig nog niet van af. Want het
voorbeeld der omliggende groote landen, Frankrijk en Duitschland, die ons in de
wereldbewegingen gewoonlijk een beetje vóór zijn, leert ons, dat
wij nog niet voor het socialisme te lijk zullen mogen gaan. Toch begint het
vroegrijpe leventje reeds teekenen van seniele aftakeling te vertoonen, daar
het zich voortdurend meer bij de burgerpartijen gaat aansluiten. Een groote
stap was het revisionisme der Parlementariërs: met het onvermijdelijk
gevolg, dat
Van der Velden Belgisch staatsminister werd, dat
Troelstra zich in een hofkoets naar de koninklijke
lunch laat rijden, en
Ter Laan met den burgemeestersketting omhangen Hare
Majesteit bedankt voor het vertrouwen in hem gesteld. Vroeger waren ze
consequent in het openhouden der wonden, en stemden ze tegen alle sociale
wetten, maar thans durven ze dat al zoo stout niet meer aan. In den beginne
kondigden ze den socialistischen heilstaat voor de allernaaste toekomst aan,
waarschijnlijk ca 1880, zeker in 1900 te verwezenlijken. Nu geven ze
al toe, dat hun revolutie meer op een evolutie zal gelijken; en dat de overgang
der productiemiddelen in de handen der gemeenschap: een proces is dat misschien
nog eeuwen van ontwikkeling vraagt. Zoo evolueeren de leiders. Zien wij nu de
fabrieksarbeiders zelf. Hun lot wordt zeer merkbaar beter. Van de meest
verschillende kanten werkt men samen: om geleidelijk zoo mogelijk alle redenen
van ontevredenheid weg te nemen. Ook deze sociale hervormingen vragen echter
tijd en geduld. Als wij er echter in slagen: 1o rechtstreeks door
godsdienst en hoogere ontwikkeling het bewustzijn en de levensvreugde der
arbeiders te verbeteren; 2o de eentonigheid door variatie van werk,
vermindering van al te langen arbeidsduur en opklimming tot een breeder vak te
verminderen; 3o door een nauwkeurig afwegen van voor- en nadeelen in
de verschillende bedrijven de arbeidssplitsing eenigszins te beperken, of
althans niet verder door te voeren; 4o buiten de fabriek door goed
voedsel, rust, uitspanning en familiegeluk den dagelijkschen arbeid te
verzoeten; 5o door de collectieve arbeidsovereenkomsten den werkman
praktisch te doen beseffen, dat het hem niet wèl kan gaan, tenzij het
ook zijn patroon wèl ga! Dàn worden vanzelf de oorzaken van de
socialistische mentaliteit dérmate verzwakt, dat een heel ander complex
van beslommeringen hen zal gaan beheerschen. Zoodoende wordt dus van lieverlede
de pas-ontstane socialistenbedding weer ondieper en breeder, totdat hare
wateren zich in de stroomen van andere hervormingspartijen gaan verliezen. Het
socialisme zal geen twintig eeuwen oud worden. - Maar ook in het betrekkelijk
korte verleden heeft het reeds merkwaardige verandering in onze Nederlandsche
taal gebracht. Dat kunnen wij evenwel pas in z'n volle breedte en diepte, in
ons derde deel overschouwen.
|
|