3
Ondraaglijk is het leven van de man alleen.
Niet vanwege de eenzaamheid. Integendeel, van zodra hij die opgeeft. Alle eet-, drink- of vermaakgelegenheden, schouwburgen, konsertzalen, al wat rekent op publiek, is er op afgestemd dat de mens in paren leeft; voorziet zijn zit- en andere plaatsen in een veelvoud van twee. De man alleen gaat een bioskoop binnen: onvermijdelijk verstoort hij daar een evenwicht. Op zijn rij, spoedig daarna op alle andere naarmate ze vollopen, is één plaats over - of te weinig, komt op hetzelfde neer. Koppels moeten gescheiden gaan zitten, roepen elkaar fluisterend toe, een onrustige stemming maakt zich meester van de zaal, volslagen wanorde dreigt - zolang tot iemand de situatie doorheeft, op zijn stoel springt, een aanklagende arm naar de rustverstoorder uitstrekt, roepend ‘natuurlijk, dat is zijn schuld immers!’ - en dan wordt de man alleen onverbiddelijk eruitgegooid.