18
Stad met rivieren bij wijze van straten. Meren inplaats van pleinen. Huizen roerloze steltlopers op hun palen boven water; onderling verbonden door houten steigers. In de overstroomde buitenwijken staan ze verder en verder uiteen, wiebelend op hogere poten, niet meer bewoond, vervallen. Daarvoorbij de leegte van de omringende oseaan, onmetelijke begraafplaats waar de beminde doden uit de stad in hun zware stenen of loden kisten te water worden gelaten en zinken, diep diep tot de bodem waar het eeuwig nacht is, terwijl de zerk blijft drijven aan de oppervlakte kilometers hoger.
In de stad zijn geen schepen. Noch vlotten. De inwoners kunnen niet zwemmen.