Kwekstaart was niet alleen de slimste, maar ook de moedigste kikker uit het hele land. Toen hij het verhaal van de boze koning gehoord had, zat hij heel diep na te denken. ‘Goed,’ zei hij eindelijk, ‘ik weet wel raad. Aan de overkant van de sloot, waar ons kikkerland ophoudt, staat een groot huis. Dat weten jullie wel, hè?’
Ze knikten alle drie heftig met hun hoofden, de dikke dokter, de minister, en de deftige lakei.
‘Goed, in dat huis woont een jongen, Jaap heet hij. En die jongen heeft voor z'n verjaardag een speelfietsje gekregen, dat je met een sleuteltje kunt opwinden. Ik heb zelf gezien dat hij het op de stoep liet rijden. Daar zou de koning net op passen.’
‘Oh.... maar,’ stamelde de deftige lakei, die erg bang was uitgevallen, ‘hoe wou je daar aankomen?’
‘Vannacht,’ zei Kwekstaart, ‘als het donker is, spring ik door het raam van de kinderkamer, en haal het fietsje uit de speelgoedkast. Jij moet mij helpen, Kwok.’
‘Goed,’ zei dokter Kwikkelaar, die allang blij was dat hij niet hoefde te helpen, ‘en dan zullen Frederik en ik de koning wel fietsen leren, hè Frederik?’
De deftige lakei knikte met een zucht. Het zou lang niet gemakkelijk zijn om die ongeduldige, driftige koning fietsen te leren! Maar 't was toch altijd nog beter dan om in het pikkedonker een vreemd huis in te sluipen, en een fiets uit de kast te halen.
De volgende morgen vroeg kwam Kwekstaart de fiets al brengen. ‘Alstublieft, Majesteit,’ zei hij met een diepe buiging, ‘het sleuteltje....’ Maar koning Kwak-Kwek liet hem niet uitspreken. ‘Vlug, breng mijn fiets onmiddellijk in de tuin van het paleis, dan zal ik er opstappen.’
‘Maar Majesteit, ik moet hem eerst nog opwinden met het sleuteltje,’ pruttelde Kwekstaart. ‘En U kunt niet eens fietsen,’ jammerde Frederik, ‘en U bent nog in Uw pyama, Majesteit....’
‘Hou je mond,’ schreeuwde de koning, ‘en doe wat ik je zeg.’
De deftige lakei en Kwekstaart reden samen de fiets weer door de