Ineke's moeder nu eens niet komt? Wat moet ze dan beginnen?
‘'k Zal nog vijf minuten met je blijven wachten,’ zegt de oude mevrouw, ‘maar dan kan ik niet langer. Ik moet naar de trein, zie je.’
Als de vijf minuten om zijn, is er nog niemand verschenen om Emmie te halen. O, wat is dat erg! Moet ze hier nu helemaal alleen blijven staan, in die grote vreemde stad? Haar lipje trilt.
De oude mevrouw pakt haar hand. Ze brengt Emmie naar de melksalon, die vlak bij de bushalte is. ‘Huil maar niet, kleintje,’ troost ze, ‘'t komt heus wel goed.’
De oude mevrouw vertelt alles aan de juffrouw van de melksalon. ‘Weet je niet waar je vriendinnetje woont?’ vraagt ze aan Emmie.
Nee, dat weet Emmie niet. De straat heeft zo'n moeilijke naam. ‘Weet u wat het beste is,’ zegt de oude mevrouw tegen de juffrouw van de melksalon, ‘het zusje moet hier maar blijven wachten tot er weer een bus naar haar dorp terug gaat. Ze heeft toch een retourtje, dan kan ze weer naar huis gaan.’
Ja, dat vindt de juffrouw ook het beste.
‘De bus gaat pas over anderhalf uur,’ zegt ze, ‘kom maar lekker bij de kachel zitten, hoor. En hoe heet je?’
‘Emmie,’ zegt een bevend stemmetje. Ze gaat op het puntje van een stoel zitten, en dikke tranen rollen over haar wangen. O, was ze toch maar weer bij moeder!
De juffrouw krijgt medelijden met haar.
‘Kom,’ zegt ze, ‘huil maar niet. Doe je jasje maar uit, dan krijg je een lekker kopje chocola van me. En ik zal wel opletten of er soms nog iemand komt om je te halen.’
Emmie gaat stil bij de kachel zitten. O, wat voelt ze zich verlaten. ‘Moeder,’ huilt ze zachtjes. Maar moeder hoort haar meisje niet, moeder is ver weg.
Ineens denkt Emmie er aan, dat er toch Eén is, Die haar hoort. Dat is de Here, en Hij hoort en ziet alle mensen en alle kinderen. Hij zorgt voor Emmie, óók nu ze hier helemaal alleen is.
Nu huilt Emmie niet langer. Als de Here voor haar zorgt, dan