Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Mijne taal O, taal gij, die de krone spant, O, lieve taal van moeder, Alwie u spreekt door heel het land Vereenigt gij in eenen band, Als zuster en als broeder! O, taal gij, die de krone spant! Is 't waar dat men uw eer benijdt? Ik kan het niet gelooven. Dat eigen volk zelfs u bestrijdt? Ach, neen! Ik ben u toegewijd, U voer ik altijd boven. Is 't waar dat men uw eer benijdt? O, taal, waarin men moeder zegt, Mij heilig als niet eene, Die in mijn mond de woorden legt, Uit 't harte vloeiend, rein en recht, Geen andre min ik, geene! O, taal, waarin men moeder zegt! Vorige Volgende