Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] Lied van den beiaard Gelijk een reus verrijst hij daar, In weer en wind en noodgevaar, Sinds heugelijke tijden. Wie kent hem niet? Hij bidt, gebiedt Of noopt door menig feestlijk lied De kindren tot verblijden. O, feller jaagt ons jeugdig bloed, Wanneer zijn lied een heldenstoet Voor onze zinnen toovert. Dan spreekt in ons Zijn edel brons Van mannenmoed, in 't strijdgebons, Die recht en roem verovert. O, zanger laat uw klokken slaan; Wij luistren naar uw wijs vermaan, Wat onraad moge dreigen. Wij staan dan trots Der vreemden bots Zoo fier als gij, gelijk een rots; En blijven steeds ons eigen! Vorige Volgende