Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Wandelen Hoe heerlik voor hem die 't natuurschoon bemint Door 't bergwoud te wandlen naar boven; De long en gaan open, de ziele begint Te leven, te lieven, te loven! De zonne wat toont zij hier meesterlik werk Al wevend haar goud in de boomen, Die zwijgen en bidden als in eene kerk Met wierook gevuld en aromen. Ei! Luistert, daar rinkelt een zilver geluid In 't plechtig geruisch van gebeden; Er springt voor uw voeten een bronneken uit, Het springt en het kringt naar beneden. O groeiende tempet vol purper en goud, Vol schoonheid bij iedere schrede, O zonne! O, bronne, in 't heerlike woud Wat arlemt gij vrijheid en vrede! Vorige Volgende