Het huis(1925)–Marnix Gijsen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Dankgebed om april Gij waart de triomfante Wilford-boot, die wachtte, toen de minnaar floot, wanneer hij met zijn liefje liep over de vlotbrug, toen het sein al riep. Zijn oog was helder en haar stap was licht. Hun woorden waren als een warm gedicht. De middag lokte en de Schelde lag vlak, lijk de wereld die een vliegmensch zag. Gij waart de trein die in het middaguur voert naar zijn huis de beursman koud en stuur. Zijn zorgen leven op zijn breede hoofd. Hij weet dat heimat hem de rast belooft. Hij voelt het wiegen van zijn muf wagon. En moede druilt hij in de roode zon. Gij waart de allerlaatste roode tram die 't oude, arme vrouwtje medenam, dat moe was en naar buiten moest, terwijl de zotte winden woest de takken zwiepten van de laan. Er bleef geen blije bloesem staan. Zoo waart Ge, God, in deze lentemaand. De dagen zijn gekomen en getaand, doch allerwege stond, gelijk de vrouw die heimlijk zorgt, Uw oude trouw. Zoo wist ik in mijn bange breekbaarheid de groote rust van Uw' Aanwezige Oneindigheid. Vorige Volgende