Het huis(1925)–Marnix Gijsen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] De mislezer (Zondagmis: 12.15 u.) ‘.... sicut vermis’. Hij is een arm, oud man, de grijze mislezer met zijn kaal hoofd, en die der wereld niet behagen kan. Onder het krakend geweld van goud en brokaat, voor een snobsenpubliek leest hij de Mis, gansch in het wit. Hij kent de overspelige vrouw die recht staat, en de woekermeneer die daar zit. Hij is simpel en moe, hij beseft de zonde en den strijd, diep en fel: de vrouw die de wimpers luifelt en van den man het wulpsch oogenspel. Hij weet de verwaandheid van dit rijk geslacht en hun trots op vleesch en kleed. Hij murmelt zijn snelle gebeden heel zacht en buigt zijn kaal hoofd in leed. Hij spreekt geen woord hooger dan de kabbel-lijn van één toon. Hij is eerbiedig en oud en de nederigste man in Gods woon. Hij opent de armen en teekent een fel kruis: onder die zegening gaan de vunze vrouw en de dikke meneer lachend naar huis; [pagina 28] [p. 28] zij hoorden een half uur, verstrooid, zijn onhoorbare taal. Maar hij schouwt hen aan met de droefheid van Job op zijn vaalt. Onder de vracht van goud en brokaat, bidt hij, stil en gebroken. Hij is eenvoudig en oud en zijn kennis is in simpelheid verdoken. Zijn schoenen gapen: zijn hoed heeft kleur noch vorm. Maar hij bidt kindsch en eenzelvig naar Christus, die hangt boven d'aarde ‘lijk een worm’. Vorige Volgende