Inleiding
Als een sprekend voorbeeld van domheid werd eens een boer voorgesteld, die het kerkorgel prachtig vond, omdat de pijpen zoo mooi blonken. Kultuurmensch: bij eenige zelfcontrole zal het U blijken, dat wij allen, allen niet veel verstandiger oordeelen.
Want den zin van het wezen der dingen hebben wij bijna allen verloren. Zoo óók van de werkelijkheid van het leven. Het leven, ook niet het geestesleven, is voor ons geen beweging meer van binnen uit: wij beschouwen slechts den uiterlijken kant, steeds starende naar de omtrekken, de lijnen: de quantiteit; terwijl we ons van de levensdaad nimmer afvragen: in hoever en waarom zij uit het levende wezen voorkomt. Wij interesseeren ons uitsluitend voor het resultaat.
De wijsgeer en de kunstenaar dringen dieper door, ieder op hun eigen wijze. Bijzonder de kunstenaar heeft hier een roeping te vervullen: aan de samenleving, aan zijn broeders voor te houden, dat de levenswaarde van alles niet schuilt in den omvang van het nuttig effect; maar dat zij bepaald wordt door het innerlijk gehalte.
De stem van den kunstenaar in onze maatschappij moet zijn als die van den ongeluksprofeet Elias: Is Baäl God, dient Baäl; maar is Jahwe God, dient dan den God uwer vaderen. Of als de stem eens roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht.
Maar: Joannes droeg een kleed van kemelhaar en had een lederen gordel om zijn lendenen en hij at sprinkhanen en wilden honing.
Onze kunstenaars zijn geen aestheten;
Onze kunstenaars zijn geen zoekers van eer; zij zoeken niet de gunst van het publiek; zij zoeken alleen en