Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Avond-Sang. O Groote God, gy eeuwig licht, Niets is bedekt voor uw gesigt: Uw glants bestraalt ons, waar wy gaan, Al schijnt geen Son, al licht geen Maan. 2 Na uwe schikking werd het nacht; Houd gy dan oover ons de wacht: Door uwe goedheid ons behoed, Voor alle ramp, en teegenspoed. 3 Verquik ons, door een soete rust, Om goed te doen, met nieuwe lust. Geef dat ons slaap gemaatigt zy, Ia self tot uwer eer gedy. 4 Geef ons een Christelijk gemoed: Op uwe komst ons wachten doet, Waar voor het sondig herte beeft; Maar onse sonden ons vergeeft. 5 Bescherm ons, in dien [Folio Ee4v] [fol. Ee4v] swaaren tijd Wanneer de satan ons bestrijd; Laat nooit den boosen vyand toe, Dat hy ons eenig hinder doe. 6 Hoed ook de gansche Christenheid, Verlos uw volk, dat tot u schreit; Vertroost der hoog-bedroefden geest; De kranken heilsaamlijk geneest. 7 God Vaader, onse Vaader zijt; God zoon, maak ons in u verblijd; God heil'gen Geest, ons steeds geleid: Gelooft zy God, in eeuwigheid. EINDE. Vorige Volgende