Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxlvj Psalm. Looft den Heer, op blijde wijsen; O mijn ziele, prijs den Heer. Ik zal steeds den Heere prijsen, Want ik leef mijn God ter eer: Al zo lang ik zal bestaan, Zal ik Psalmen singen gaan. 2 Stel op Prinssen geen vertrouwen, Noch op eenig menschen kind: Wacht u van op iets te bouwen, Daar men doch geen heil by vind: Als sijn geest uit 't lichaam vaart, Keer hy weeder tot sijn aard'. 3 Al sijn aanslag, en gedachten Zijn dien selven dag vergaan. O hoe saalig is hy t'achten Dien God Iacobs by wil staan! En wiens hulp, en toeverlaat, In den Heer, sijn God bestaat. 4 Ia dien God, die, nooit volpreesen, Heemel, aarde, zee, en strand, En al watter in mag weesen, Heeft gemaakt, en voort-geplant; Die sijn trouw, ons toe-geseit, Houd tot in [Folio Dd1v] [fol. Dd1v] der eeuwigheid. Pause. 5 Hy doet recht die onrecht lijden, Door geweld, of list verkracht: Hy geeft brood, in diere tijden, Als men schier van honger smacht: God de Heer, alleen ontbind Die gevangens, die hy mint. 6 God verlicht der blinden oogen, Dat sy krijgen hun gesigt: God hersteld die zijn geboogen, Dat sy werden op-gericht. God, tot heiligheid gesint, Den rechtvaardigen bemint. 7 God, de Heer, steeds meedegaande, Die bewaart den vreemdeling; Die houd wees, en weeduw staande, Op dat niemand haar verdring. Maar den weg van 't godloos saad Keert hy om, en breekt hun raad. 8 Eeuwig duurt het rijk des Heeren: Zion, hy regeert met magt; Uwe God is Heer der Heeren, Van geslacht, tot in geslacht. Dat dan elk sijn lof vermeer; Halelu-Iah, looft den Heer. Vorige Volgende