Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Lxvij. Psalm. DE goede God zy ons genaadig, En seegen ons met oovervloed; Hy doe sijn aangesigt gestaadig Ons lichten, lieffelijk, en soet: Op dat elk geneegen Sich aan uwe weegen, Hier op aard, gewen, En de blinde Heiden, Van al-om bescheiden, Ook uw heil eens ken. 2 De Volken zullen u belijden, O God, en looven al te saam. De landen zullen sich verblijden, En juichen oover uwen naam: Gy zult alles slechten En de Volken rechten In recht-maatigheid. Alle d'aard-gewesten Zullen, noch ten lesten, Van u zijn geleid. [Folio L6v] [fol. L6v] 3 De Volk'ren zullen, Heer, u looven, U Heere looven al te maal, Die d'aarde vruchtbaar maakt van booven: Het rijk gewas baart vreugde-taal. God, ons' God, daar neeven Zal ons seegen geeven, Die geseegent heeft Hy moet zijn gepreesen, Hem zal alles vreesen Wat op 't aardrijk leeft. Vorige Volgende