Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Het hazegrauwtaant.Vroeg avondt het: geleden
een stonde of twee,
is 't zonnevier beneden
de kimme alree.
Niet heel en al verloren
het licht en is;
noch teenemaal geboren
de duisternis.
Het hazegrauwt: de lanen,
vol licht weleer,
de wegels en de banen
en ziet men meer.
Zoo stille staan als beelden,
de boomen nu;
die roerden en die speelden,
ze droomen nu.
Die ruischten en die riepen
de boomen, nu,
ze doen alsof ze sliepen:
ze droomen nu.
De takken en de blâren,
de stammen zijn,
die menigwendig waren,
nu eens, in schijn.
Van verwen en van voeren
al eensgedaan,
en reppen noch en roeren
ze 'n lid, voortaan.
| |
[pagina 201]
| |
't Is vochtig en, gekropen
uit de eerde, vaart
de wadem, op en open,
omhoogewaard.
De nevel valt, van boven
beneên gespreid;
gesponnen en gewoven,
vol duisterheid.
Gepelderd en gewonden,
elk hout nu staat;
gebunseld en gebonden,
in lijkgewaad.
Gestorven zijn de boomen:
één grafsteê, al
van dampen en van doomen,
ze bergen zal.
God geve aan oud-en jongen
nu roe' en rust:
de lijkdienst is gezongen,
en 't licht gebluscht.
1/11/'96. |
|