Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
De puidaant.De puid, weleer,
beweert de fabelleer,
zocht roekloos, al meteens, een elephant te wezen;
't en staat niet osse, maar 't staat elephant te lezen,
want Lafontaine franscht en Phoedrus verlatijnt,
en bulte AEsophus zelfs, hij griekt, alzoo het schijnt,
't gene ouder volk en hooger dichtermonden
in Indiën ha'en weleer verzind en uitgevonden.
Een elephant,
dan, - en geen kleentje, want
geen dampend schip en vaart zo breebuikte in Oostende;
- gezwanst niet al te zwaar al 't eene, al 't ander ende
vijf vâmen lang geneusd; voorzien aan elken kant,
van hoornen, klaar ivoor, hem in den mond geplant;
kwam, langzaam en pilaarbeende, afgetorden,
alwaar hem 't puidtje zag. Ha, zulk een wilde 't worden!
Het spant hem in;
het sperelt hem van bin';
het schoort hem aan den kant; het spartelt, en, al wringen,
zoo poogt het, een voor een, zijne asems in te dwingen,
dat de oogen uit zijn hoofd staan puilende: 't en gaat
niet wijken voor dien balg, die bergwijs vóór hem staat,
eer dat...Zijn puidenvel, intween gereten,
het beestje berst, eilaas, en ligt daar doodgespleten!
Zoo doet de Staat:
hij zal, hij wilt, hij gaat,
hij moet, al kan hij niet, God, Kerke en al vervangen;
de scholen, dat is hij; het Recht, 't is hij; 't belangen,
van mensche en dier, 't is hij; 't is hij die 't, al meteen,
dat rept en roeren kan, dat groot is en dat kleen,
zal wenden en doen gaan! Dan, elk verwondert:
het springt een bliksem en... de god ligt afgedonderd!
|
|