Poëzie en proza(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Een dreupel poesij aan Gustaf Verriestaant. Hoe blij is de arme vogel toen hij, lange lang geboeid, weêrom zijn vlerk mag opendoen en in den hemel roeit! En hoe is 't arme vischken blij, dat, in mijn net gepakt, half dood gesperteld, los van mij, weêrom in 't water smakt! Het gouden vliegsk' hoe blijde ruischt het, werk- en worstelensmoe, wanneer ik zijn gevang, mijn vuist, ontluikend opendoe! Zoo blij en is mijn ziele niet, maar zeven maal zoo blij, wanneer ik, moe en mat, geniet een dreupel poësij. In 't vrij bewind des vogels en in 't koele ruim daarvan, en 'k weet niet waar ik nog al ben wanneer ik dichten kan: 't gedacht springt als de visch, die zeer in 't waterkrystalijn blank blinkt en weêrom blinkt, aleer 'k hem wel gewaar kan zijn; bepereld als het vliegske, licht en schitterend in de zon, zoo vliegt en lacht het los gedicht met zijnen Dichter ton: neen, blij en is mijn ziel toen niet, maar is iets meer als blij, wanneer zij, God zij dank, geniet, een dreupelken poësij! Vorige Volgende