Gezelle Brevier(1924)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Requiem... Milde en machtig mededoogen, keert uwe onbermhertige oogen toch niet af van mijn' nietheid, die, benepen, voelt de dood haar henenslepen naar het graf! 't Is bestemd en 't staat geschreven: sterven eens moet alle leven; 't wil en 't zal dat daar duurt of schijnt te duren, twintig jaar of twintig uren, sterven al! Groote God, die leeft onendig, steunt mij, als ik sterve, ellendig; en uw woord, dat mij heeft der dood gegeven, helpe mij om her te leven eeuwig voort! Nu is 't duister al en droevig, lastig, leedzaam, ongedoevig waar ik ga; [pagina 45] [p. 45] waar ik zoeke of waar ik dale, uitgeweerd gij, heldere strale van 't hierna! Gij die nu zijt, waart voordezen, eeuwig zijn zult; God, verrezen uit het graf, kampt met mij den kamp, o felle kamper, dwers door dood en helle, nijdig af! Vrijdt mijn arme ziele, o vrome vechter; dat zij te Uwaard kome, zonder scha; dat ze, in uwen schoot geborgen, na dees bittere wereldzorgen, rusten ga! Rusten ga en 't licht aanschouwen, rusten ga en vrede bouwen in dat land, dat geene ooge ooit zien en mochte, daar geene oore ooit aan en rochte, geen verstand! Vorige Volgende