Gezelle Brevier(1924)–Guido Gezelle– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Panem de cœlo. 'k En ete niet, of 't gene ik ete, 't heeft de dood gesmaakt, het wreede mes, of de al zoo wreede hamersmete, heeft het afgemaakt; Het kooren, dat de landman levend uit de velden voert, wordt doodgepletterd, eer het, vleesch-en voedselgevend, mij den honger snoert. Het doode in mij wordt levend weder, 't vat een lijf weêr aan; en zonder u, o dood, geen ader- dans en dede er meer mijn herte slaan. 't Gevelde rijst en wast weêromme, en, uit den stervensnood, herroept ge welgevoede en versche levensblommen voor den dag, o dood! [pagina 40] [p. 40] De Godheid zelve, aan 't kruis geklonken, eer 't was al volend, ook Hij, den diepen kelk ten bodeme uitgedronken, heeft de dood gekend. Ook Hij zou onzer zielen wezen eens een avondmaal, dat levend, hét alleen, genuttigd, zou genezen onze hongerkwaal. o God, die, als een graan geslagen, vóór den vlegel vielt; verleent, des bidde ik U, dat brood mij alle dagen, eer mijn herte ontzielt! o God, die, als eene edel' terwe, malsch gemalen, gingt den oven in, aan 't kruis; en 't brood ge- lijk van verwe, daar gebraden hingt; [pagina 41] [p. 41] o Hemelmondig Manna, krachtig mannenvoedsel, geeft mij sterkte om eens te gaan, gestorven, God almachtig, daar Gij eeuwig leeft! Vorige Volgende