Een Oostersche koning
Er was een Oostersche Koning.
- Ik wil, sprak hij, dat heel mijn volk gelukkig zij.
- Geef mij geld, Koning, zei een Groot-Vizier, - en de Koning gaf hem geld, veel geld.
De Groot-Vizier strooide het over heel het land uit; het verrukte velen, allen schier, die er naar grabbelden; - maar hier, - en ook daar - en ook ginds - viel men aan 't worstelen, en om dat geld was er daags nadien reeds vijandschap in 't rijk.
Dat bedroefde den Koning.
- Geef mij zang, zei de tweede Vizier, - de Vorst gaf hem zang, en de tweede Vizier ging, en zaaide over heel het land liederen, die het harte roerden van allen die ze hoorden. Het klonk, het klonk zoodat alles trilde in het ronde. En des anderen daags was er geen oneenigheid, geen strijd in het rijk; in al de steden, in al de dorpen, in al de velden werd gezongen, en de harten liepen over van gevoel; de handen werden ineengestrengeld, d'oogen vonkelden; - het volk was gelukkig.
De Koning zegde: Zaai kunst, en alle zielen jubelen. Heb dank; wees Gij mijn eerste Vizier!