Werken. Deel 6(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Eene volksvrouw Een kind, als de wind, kwam een steeg uitgeloopen, Blootshoofds, met een reep en een zweep; Een kous had het aan, en zijn broekje stond open; Dies vloog het nu achter den reep! Wat was het een krielen, een praten, een brommen, Van allerlei menschen op straat. Maar karren en wagens, die daalden en klommen, Overklonken gebrom en gepraat. Een deur in het steegje werd opengeslagen, Een vrouw schoot er uit als ontzind, En rukte haar zoontje van onder een wagen, En schudde en sloeg het ‘stout kind’. Zij schudde en sloeg het; zij kuste 't en trilde; Dan zag zij het naakt, en werd rood; Maar wist niet, zij zelve geleek er een wilde, Met voeten en boezem half bloot. Vorige Volgende