| |
| |
| |
Jenny Lind
(Cantate)
Getoonzet door W.-F.-G. Nicolaï
Als de Wintervorst regeert;
Als hij 't luchtruim vult met vlokken,
Die hij schudt van baard en lokken,
't Water in graniet verkeert.....
Als alleen een ravenbende,
Wie durvet dan wanen, dat morgen het stralen
Gebloemte zal toovren op bergen en dalen?
| |
| |
Zoo braken in 't Noorden eens de ijsbergen los.....
Waar Woden werd aanbeden,
Door gansch het heimvol Zweden,
Klonk er een stemme, zoo innig, zoo schoon,
Dat er de Koning van trilde op den troon.
Klonk er een stemme, zoo innig, zoo schoon,
Dat er de Koning van trilde op den troon.
o Meisje lief, o meisje klein,
Uw zang was als uw hartje rein.
Zij klonk of gansch uw ziel, o diepgevoelend Noorden!
Zich uitkweelde in die stem, opdat de volken 't hoorden.
En Rana, rijzend uit haar zee,
Nam 't lieve maagdlijn op, en droeg het streelend mee
Naar Theemes boorden.....
Haar zang was diep, haar zang was zoet.....
o Zoet en diep was haar gemoed!
Daar zaten eens bepereld,
De rijksten dezer wereld,
| |
| |
Voor Haar had Lord en Jonker
Zich vorstlijk opgetooid;
Voor Haar met steengeflonker
De Ladys overstrooid.....
Zij zong, - en aller zielen
Ontvlamden d' eigen stond;
Haar klanken, o! zij vonkten
Als spranklen van metaal:
Waar anderen mee pronkten,
Zij strooide 't in de zaal.
Victoria, ten troon gezeten,
Sprak stil: ‘Niet ik, maar Zij, moet Koninginne heeten.....’
En duizenden hieven hunne armen ten hoogen:
Juweelen en bloemen, men lei ze aan haar voet;
Doch Zij met een snik, en de handen vóór de oogen:
‘Voor weezen dit alles, uit gansch mijn gemoed!’
En Rana, weer in zee, droeg 't maagdlijn als een zegen
Onze oude wereld rond, de nieuwe wereld tegen.
| |
| |
In hare borst ontvoerd uit een Walhallazaal!’
Droomt een Vorst die juiche: ‘Mijn
Die aarde en zee bevatten.....
Al wat sluimert in een mijn,
Nog zou hij 't geluk niet zaaien,
't Zielsgenot door Haar gestrooid,
Milder dan de winden waaien,
Op aarde geen volk, of 't ontspande haar paarden;
Men had Ze in een wolk willen voeren van glans;
Ja, 't kind van de Pool, dat de Goden bewaarden,
In noorderlicht hullen, als gloeit aan den trans
| |
| |
Men zegt, Zij is in Zweden
Het Wodenbosch weer ingetreden.....
Maar zingt Ze er nog bij nacht, dan trilt weer elke boom.....
En stil omsluit de grijze Koning
Een raam in zijn granieten woning,
Opdat die stem hem nogmaals tegenstroom
Antwerpen, 26 November 1880
|
|