Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– Auteursrechtvrij
[pagina 306]
| |
VVilt wt den slaep ontwaken
Ga naar margenoot+ O menschen al van den doot op staet
Vleeschelijcke ghesint wilt smaken
Ga naar margenoot+ Dat is die doot, den sin wel vaet
Wort verandert van binnen
Ga naar margenoot+ Door die vernieuwinghe fris,
Door die vernieuwinghe fris
Afgaende van uwen sinnen
Ga naar margenoot+ Op dat ghy proeft wat gods wille is.
2 Mijn vleeschelijcke sinnen loopen
Eylacy al tot dat aertsche seer
Nae swerelts lust sy noopen
Ga naar margenoot+ Smenschen ghedachten is van Godt veer,
Ga naar margenoot+ Dat herte moet zijn besneden
Ghebroecken eer dat saet
Ghebroecken eer dat saet
Ga naar margenoot+ Twelck is gods woort, hoort reden
Al in des menschen hert op gaet.
3 Johannes heeftet beschreuen
Ga naar margenoot+ Die werelt sal met haer lust vergaen
Maer si sullen eewich leuen,
Al die gods wille hebben ghedaen
Dese werelt is o nacy,
Ga naar margenoot+ Voor veel gheschapen toch
Voor veel gheschapen toch
| |
[pagina 307]
| |
Maer die toecomende o lacij
Voor weynich dit sprac den Engel noch Ga naar margenoot+
4 En wilt hier niet op trueren
Niemant en is daer gheschouen wt Ga naar margenoot+
Een yeghelijck macht wel ghebueren
Des Heeren ghenade is ouerluyt
Vercondicht den Creatueren Ga naar margenoot+
Door die gansche werelt al
Door die gansche werelt al
Coompt nu tot deser vreu Ga naar margenoot+
Want na dees tijdt gheen zijn en sel.
5 Die siel en sal niet enden
Te redel is sy verstaet wel mijn
Die moet al in elenden Ga naar margenoot+
Of in die eewighe vruechden zijn
En wilt dit niet licht achten
Ten zijn gheen gloosen hoort
Ten zijn gheen gloosen hoort
Bekeert v ghy gheslachten Ga naar margenoot+
En schickt al na die nieu herboort.
6 Sy sullen gods rijck niet sient Ga naar margenoot+
Wie niet wt den gheest herbooren wert
Wilt teghen dat vleesch vroom strijden
Mensch betert v besiet v hert
Wilt den ouden mensch wt trecken
| |
[pagina 308]
| |
Met zijn quae wercken sot,
Met zijn quae wercken sot,
Ga naar margenoot+ Doet den nieuwen aen sonder vlecken
Al nae dat beelt, zijn Scheppers godt.
6 Oft yemant sou seggen moghen
Ga naar margenoot+ Hoe sullen wy Godt toch volghen naer,
So hout ick v voor ooghen
Ga naar margenoot+ Dat Christus is een middelaer
Die bidt tot alle stonden
Voor die daer hooren zijn stem,
Voor die daer hooren zijn stem,
En schouwen altoos die sonden
Dese hebben tot een versoender hem
7 Die lieuer souden steruen
Dan Gods ghebooden ouer treen
Die sullen ghenade verweruen
Die met die werelt niet gaen heen
Maer wie hem wil bekeeren
Ga naar margenoot+ Die Heer is al bereyt
Die Heer is al bereyt
Ga naar margenoot+ Hy verhoortse die zijn misdaet beschreyt
9 Versuymt niet dese ghenade,
O menschen slaet v siel toch acht
Bekeert v al eert valt te spade
Ga naar margenoot+ Ghelijck een Dief al inder nacht
| |
[pagina 309]
| |
Sal ons die Heer besoecken Ga naar margenoot+
Als wijt niet en vermoen
Als wijt niet en vermoen
Hierom wilt toch als cloecken Ga naar margenoot+
U naerstich tot een nieu leuen spoen
10 Neemt toch in danck mijn dichten
Hier groet ick v al te samen mee,
Oft yemant mochte stichten
Weet vrienden dat ick daerom dee
En wiltet toch niet singhen
Met ydele vruechdt nu,
Met ydele vruechde nu,
Onthout mijn slecht voortbringhen
Den eeuwighen Godt beueel ick v.
|
|