Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– Auteursrechtvrij
[pagina 295]
| |
TOt Prijs des Alderhoochsten siet,
Om zijnen Naeme groot te maecken,
Wil ick beginnen een meye liet
Mensch wilt des Heeren goetheyt smaken, Ga naar margenoot+
En zijn cracht in deser saecken
Die winter seer strang, zijn wy nu quijt Ga naar margenoot+
Het water het lant, was hert om te ghenaecken,
Gods goetheydt, en cracht blijckt in deser tijt. Ga naar margenoot+
2 Hoe dorre stont dat lant en twout
Die vogelkens weynich vruechde voorbrachten,
Cort waren die daghen ende cout
Lanc duyster waren die wintersche nachten, Ga naar margenoot+
Behaluen die maen die door gods crachten
Die nachte regier was breet met vlijt
Aenmerckt dit wel ghy Nacien en gheslachten
Gods goetheit en cracht blijct in deser tijt Ga naar margenoot+
3 Den Somer die comt nu int saysoen
Den dach heeft verlangt godt ons huyden
| |
[pagina 296]
| |
Het Lant en twout staet schoon en groen
Ga naar margenoot+ Met Loouerbloeysel en menige cruyden
Die voghelkens singhen die voormaels ruyden,
En waren gheworden haer pluymkens quijt,
Aenmerct dit wel, ghy redelijcke luyden
Ga naar margenoot+ Godts goetheyt en cracht blijckt in deser tijt.
4 Dat groene cruyt is nu wijt verspreijt
Veel vruchten staen nu in haer bloeyen,
Dit heeft godt voor den menschen bereyt
Ga naar margenoot+ En laet ook Beesten, Visschen, voor haer groeyen,
Ga naar margenoot+ Die haer gods wille nu niet en bemoeyen
Die moghen toesien, want hier is cort respijt,
Die Schriftuer en is voor paerden noch Koeyen,
Ga naar margenoot+ Gods goetheit en cracht blijft in deser tijt
5 Ghelijck ons Godt tot dit lichaem
Al dit voorseyde heeft gheheuen
Ga naar margenoot+ So zijn oock alle Schriften bequaem
Ons achter ghelaten ende ghegeuen
Tot stichtinghe, tot beteringhe staetter gheschreuen,
| |
[pagina 297]
| |
O menschen verstaet wel dit bediet
Ghy neemt v gherijf vant aertsche goet sonder beuen,
Gods goetheit en cracht blijct in deser tijt Ga naar margenoot+
6 Mensch denckt eens hoe ghy v belast
Siet toe het sal v vrij niet schoonen
Dat ghy nu het een, sonder dat ander aentast,
Godt en laet hem bespotten noch hoonen Ga naar margenoot+
Wy moeten hier naemaels eewich wonen,
Het si dan in vruechden, of int ghecrijt
Dus keert v tot Godt den Heer des hemels throonen,
Gods goetheit en cracht blijct in deser tijt
7 Godt gheeft ons tweederley voetsel iuijst,
Twee menschen wil hy in een aenschouwen Ga naar margenoot+
Onsen oude mensch moet zijn ghecruyst
Maer wel met voetsel onderhouwen
Op dat sy met malcander bouwen
Den Tempel van hem die haer heeft beurijt, Ga naar margenoot+
Doet ghy het niet het sal v eewich rouwen, Ga naar margenoot+
Gods goetheyt en cracht blijckt in deser tijt Ga naar margenoot+
8 Al siet ghy nv hooghe mueren staen,
| |
[pagina 298]
| |
Ga naar margenoot+ Wilt niet als flauwen Joden schroomen
Die Calleb en Josua hebben nae gegaen
Ga naar margenoot+ Sijn in dat beloofde lant ghecomen
Willen wy ons een Christen beromen
Ga naar margenoot+ So moeten wy hier met hem zijn inden strijt
Goede gauen laet Godt den mensch van bouen comen,
Ga naar margenoot+ Gods goetheit en cracht blijct in deser tijt.
9 Hier nae sal geen ghenade meer zijn,
Ga naar margenoot+ Soo Christus ons dat wel hout voor ooghen,
Ga naar margenoot+ Lucas beschrijft ons die reden fijn
Die rijckeman en heeft niet crijgen mogen
Ga naar margenoot+ Een weynich cout waters ten is gheen looghen,
Dit was van ghenade verscheyden wijt
Ga naar margenoot+ Het smarten, hiernae sal moeten zijn ghedrooghen,
Ga naar margenoot+ Gods goetheyt, en cracht blijckt in deser tijt
10 Gods goetheyt en gerechticheit hoort
Sijn beyde by hem o mannen ende wijuen
Ga naar margenoot+ En worden ooc in haren cracht orboort,
Aen Soomer en winter hoort sonder kijuen,
Ga naar margenoot+ Die Sonne mach Swinters den dach gherijuen,
| |
[pagina 399]
| |
Maer hy gaet onder seer vrooch subijt
Die nacht die moet haer tijt ooc duyster blijuen
Gods goetheyt en cracht blijckt in deser tijt. Ga naar margenoot+
11 Oorlof van desen meye verhaelt
Tot prijs des heeren en tot onser stichten
Siet toe dat ghy niet langhen en dwaelt Ga naar margenoot+
Maer biddet den Heer soo sal hy v verlichten,
Te weten in Goddelijcke ghesichten Ga naar margenoot+
Waer in dat ghy blint van natueren zijt
Mijn wijsheyt is cleyn verstaet mijn dichten,
Godts goetheyt, en cracht blijckt in deser tijt. Ga naar margenoot+
|
|