Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
Myn lieue vrienden hoort een Liet,
Om Syon wil ick swijghen Ga naar margenoot+
Noch op houden om Jerusalem schoon
Tot dat haer licht brant hoort mijn toon
Als een claerheyt door dat heel lant
Haer salicheyt als een fackel brant.
2 Op dat nu in desen tien
Die heydenen dijn gherechticheyt sien Ga naar margenoot+
Het licht moet op den candelaer staen
Hebben wy int licht niet voort gegaen
Als kinderen des lichts vroom na gods woort,
Is daerom Godt op ons verstoort.
3 Ons niet te stellen die werelt gelijck Ga naar margenoot+
Leert den Apostel arm ende rijck
Och vrienden is dit al wel ghemijt
In dat huyshouden ofte habijt
Wat pronckerie dat die werelt vont
Het is ghebruyckt by ons terstont.
4 O heer om onse sonden al
Driecht ghy nu ons met desen val
So dattet al te iammerlijck staet
Het recht in Syon wert ghehaet
Jerusalem is verdestrueert, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 254]
| |
V bruyt Syon wort seer onteert.
5 O heer aen Syon toch wel doet,
Nae dijn ghenade want ghy zijt goet
Ga naar margenoot+ Timmert die mueren nae v sin
Dat daer gheen vossen loopen in
So sal v behaghen als Dauid seyt
Die offerhande der gherechticheyt.
6 O Heer wilt toch op maecken v,
En Syon toch ontfermen nu
Verhoort ons claghen want het is tijt
Dat ghijse heer ghenadich zijt
Die vre is nu ghecomen by
V knechten wilden so geeren hoort my.
7 Dat si ghebouwet worden vast
Want wy zijn al van binnen verrast,
Steen kalck behoort wel radt gemaeckt
Want menich vroom hert met droefheyt haeckt
Nae reperatij in godes stadt
Mijn dunct veel haddense geeren plat.
8 Heer timmert die stadt maeckt ons bequaem.
Ga naar margenoot+ Op dat die Heydenen vresen uwen naem
Alle Coningen opter aerden hier
V eeren met een goede manier,
Dat Syon van godt ghebouwet wert
Jerusalems fackel mach branden expert
| |
[pagina 255]
| |
9 Wilt ons toch leeuendich maecken, O godt,
Heer almachtich Sebeoth,
Hoe langhe sult ghy toornich noch Ga naar margenoot+
Al ouer dijns volcx ghebeden och
Ghy spijstse Heer met tranen broot Ga naar margenoot+
En schencktse volle maten groot
10 Wy zijn ons naebueren een ghekijf, Ga naar margenoot+
Onse vianden een spot bedrijf
Troost ons Heer hoe lang sal dueren dit
Ghy die daer in den hoochsten sit
O Heer laet lichten v aenschijn Ga naar margenoot+
So sullen wy ghenesen zijn.
11 En wilt niet toornich wesen o heer
Ouer onse sonden al te seer
En rekentse ons niet eeuwich lanck
Ghedenckt toch dat wy vaten cranck Ga naar margenoot+
O Heer v volck zijn ghemeyn
Doort bloet uwes Soons maeckt ons toch reyn, Ga naar margenoot+
12 Ghy hebt v volc wt Egypten verlost Ga naar margenoot+
En wy hebben v noch meer ghecost
V eenigen soon hebt ghy niet gespaert Ga naar margenoot+
Sout ghy ons nae dijn goede aert
Met hem niet gheuen alle dinck
Dat Syon wel ruyckt ende niet en stinckt
| |
[pagina 256]
| |
13 Die steden dijns heylichdoms woest zijnde
Syon is als een woestine
Verdestrueert is Jerusalem
Veel burgers hooren een vreemde stem
V ordonnantie wort verplet
Tgerecht straf reyninghe wort belet.
14 Wy leggen met onse ghebeden siet
Voor v op onse gherechticheyt niet
Maer Heer op v barmherticheyt ient
Och heer verhoort ons in dit elent
Och heer ghenadich weest die schaer
Och heer aenmerct en doet het claer.
15 O heer niet langher en vertreckt
Om v selfs wille wy zijn beulect
Wy comen voor v bedroeft dit acht
Als oft v brantoffer wordt ghebracht
Ga naar margenoot+ Van Rammen Rinderen schapen veel
Ons offer laet voor v so gelden geheel.
16 Ofte immers ons leuen oneerbaer boos,
Des wandels haluen waer goddeloos,
Voor v heer wilt ons op dit mael
Verlossen en doot ons generael
Met eenen doot die v behaecht
Laet toch niet schenden v bruyt die maecht
17 Een siel heer die daer is bedroeft
| |
[pagina 257]
| |
Nu iammerlijc gaet van vruecht berooft
Die het so beherticht ende meent
Haer oogen by na heeft wtgheweent
Vernedert ende hongherich is Ga naar margenoot+
Die prijst v heerlijckheyt ghewis
18 En hadden wy in Gods wet gheen smaeck, Ga naar margenoot+
Wy souden vergaen door desen saeck
In onsen elendicheyt by naest
Wy hopen Godt sal ons helpen haest
Sijn woort is onser herten vruecht Ga naar margenoot+
O menschen, v leuen daer nae vuecht.
19 Nu broeders hier mede groet ic dijn
Groet al die vromen die by v zijn
Dit slecht vermaen ten besten vaet
Laet ons Godt bidden vroech en laet
In desen prijckeloosen tijt,
Met v sy Godt ghebenedijt.
|
|