Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– AuteursrechtvrijC Na de wijse: Broeders en susters en vreest toch niet.Dat 27. Liedeken.GHenade vrede wensch ick dijn
Mijn seer gheliefde suster fijn
Al inden Heer
Ick schenck v een liet op dit termijn
Nae v begeer.
2 Hoewel mijn wijsheyt is seer cleyn
En my wel is van nooden pleyn
Goet onderwijs
So most ick dit doen wt liefden reyn
Al tot Gods prijs.
3 Die moeten wy soecken met goede manier
Ga naar margenoot+ Want Christus ons ghecoft heeft dier
Al met zijn bloet
So dat nu niemant hem seluen hier
Ga naar margenoot+ Niet leuen en moet.
4 Maer die daer is gestoruen voor al
Ga naar margenoot+ Die moeten wy leuen int aertsche dal
En hooren zijn stem,
| |
[pagina 107]
| |
So zijn wi zijn schaepkens groot ende smal
Oock leeden aen hem. Ga naar margenoot+
5 Hy is het hooft, ende wy het lijff,
Wy menschen onweerdich zijn bruyt en wijff
Verstaet dit recht,
Wel hem die hier ghetrouwe in blijft
In desen echt.
6 Die bouen die Aertsche echt heeft cracht
Een man sal Vader moeder gheslacht Ga naar margenoot+
Verlaten en afgaen
En houden met zijn huysvrou eendracht
Haer hanghen aen.
7 Maer godt wil bouen al zijn bemint, Ga naar margenoot+
Wie niet en verlaet huys hof wijf kint
Daermen Moeder en vaer
Moet om verlaten dit wel versint Ga naar margenoot+
Die en spaert hy niet daer.
8 Wel hem die desen echt wel hout
Sy zijn dan vry ofte ghetrout
Maer den Bruydegom schoon
Moet vierich ghedient zijn menichfout Ga naar margenoot+
Verstaet mijn toon.
9 Vrouwen en maechden die zijn gedeelt
Haer saeck in Godt te dienen veel scheelt Ga naar margenoot+
Maer beyde hoort my,
So moeten sy doen dat godt beueelt Ga naar margenoot+
| |
[pagina 108]
| |
Ghetrou ofte vry.
10 So wie alleen is Paulus schreeft
Is schuldich dat die haer tot sorgen begeeft
Ga naar margenoot+ Wat Godt aengaet
Si zijn leuendich doot, die in wellust leeft
Dit wel verstaet.
11 Alleen te blijuen prijst Paulus siet
Ga naar margenoot+ Maer seer bescheydenlijck hy dit riet
Hy en wil niemant
Ga naar margenoot+ Een strick om den hals, leggen hoort mijn liet
Merckt zijn verstant.
12 So wat den eensamen meer betaemt
Mach ick wel ouerdencken met schaemt
In Gods present
O vader op mijnder swackheyt raemt
Ga naar margenoot+ Die ghy wel kent.
13 Och suster wy moeten wel toe sien,
Ga naar margenoot+ Dat met ons mach godts wille geschien
Al zijn wy cranck
Ga naar margenoot+ Men leest Ezechiel claer vijftien
Een verdorde ranck
14 Dat die tot nergens toe is nut
Of yemant verandert wert, slaperich dut
Ga naar margenoot+ In gods liefde vroom blijft
Dat zijn gods kinderen, malcanderen toch stut
Ga naar margenoot+ Die den gheest Gods drijft.
| |
[pagina 109]
| |
15 V oogen keert van die schrift niet af
Daer moet so Christus te kennen gaf
Argernis gheschien hier Ga naar margenoot+
Als godt zijn dorsvloer suyuert, salt caf
Verbranden met den vier.
16 Die staet, siet toe dat hy niet en valt
Och suster tis hier so haest vermalt
Want wy zijn broos
Die tonghe veel onghesonthet calt Ga naar margenoot+
Bidt waeckt altoos
17 Saul heeft niet behouden trijck Ga naar margenoot+
Van godt gegeuen hoort dit ghelijck
Noch meerder leyt
Door vreemde wijnen, dat Salomon wijck Ga naar margenoot+
In zijn outheyt.
18 Moyses is out gheworden toch
Waer vintmen van zijn mishandel och
Dan aen twater wt den steen Ga naar margenoot+
Al quam hy int lant niet, hy diende godt noch
Merct dit ghemeen.
19 Josua en Caleb quamen daer in Ga naar margenoot+
Van haer mishandel ick niet en vin
V lenden omgort Ga naar margenoot+
Gods hant die is wapent, verstaet den sin
Nu niet vercort Ga naar margenoot+
20 Mijn suster nu weest beuolen godt
| |
[pagina 110]
| |
Hier hebt ghy van mijn liet het slot
In danck neemt dit
Dat ymmers by den heer mach zijn ons lot
Die daer hooch sit.
|
|