| |
| |
| |
X.
Te regt was door Wannes gezegd dat de aduatiekste krygers met sombere gevoelens de overgave hunner stad aenschouwden. Op bevel der ouderlingen waren zy genoodzaekt geworden hunne wapens, ten teeken van onderwerping, over den muer te werpen, die op den berg tegen de romeinsche werken was opgetrokken. De hoeveelheid dier voorwerpen van verschillenden aerd was zoo groot, dat een afgrond er hadde kunnen mede gevuld worden; doch het was merkweerdig hoe de bogen, de pylen, vooral de houten of lederen
| |
| |
schilden, de wapens die tot persoonlyke verdediging of tot een regelmatig gevecht moesten dienen, meer kwistig werden weg gesmeten, terwyl de zweerden, de slagbylen, het yzer, het stael, alles wat in eenen aenval van man tot man kon nugtig zyn, tusschen de hoopen der overgeleverde tuigen minder te zien was.
De eerste romeinsche scharen toen zy in de stad kwamen om er bezit van te nemen, vonden in de handen der ruwe mannen wel niets dat hun kon doen vreezen; maer het volk zag de vreemde gasten na, met eenen smartelyken afkeer, met een stilzwygen, dat verre was van heil te betuigen. Van tyd tot tyd staken de blonde, hairige hoofden zich by elkander, en zoo de zuiderlingen alsdan de weinige woorden hadden kunnen verstaen, welke ter haest gesproken werden, zouden zy vernomen hebben hoe er onder dit volk, zonder het zelf wist waeruit die geruchten voortkwamen, een voorgevoel rondliep, waerdoor werd gewaerschuwd, dat alles niet was afgedaen. Doch indien er met de achter geblevene wapens een geheim verborgen bleef, dan werd het bewaerd tusschen de kloven der rotsen en op de ongenaekbare plaetsen van den berg, waer geen vreemd oog het ontdekken zou.
Den ganschen dag gingen Romeinen van hun kamp tot de stad en van de stad tot het kamp heen en weder. Of Cesar de zonderlinge, bedreigende teekens in het belgische volk had opgemerkt, en of het enkel
| |
| |
een maetregel van voorzichtige krygstucht was, toen de nacht begon te vallen, gaf hy aen zyne krygsknechten bevel de stad te verlaten, om in hunne tenten, achter hunne versterkingen, terug te keeren.
Niet zoodra was de laetste vreemdeling verdwenen, en werd het duister genoeg, om de hoogte voor de Romeinen van beneden onzichtbaer te doen worden, of, hoe stil het op den berg ook bleef, gebeurde er iets dat alles in beweging stelde.
Van hut tot hut, van standpunt tot standpunt, slopen er persoonen rond, die den naem eener vergaderplaets noemden, een teeken deden en weder in de duisternis verdwenen, om aen eene andere wooning de zelfde handelwys te hernieuwen. Weldra zag men ontelbare zwarte schimmen, allen de zelfde rigting volgende, langs de verschillende kanten van den berg, tot één middenpunt opklimmen. Het waren vrouwen, het waren kinderen, het waren mannen, en de lange sleep van menschen werd slechts gebroken, wanneer hier en daer, eenige dier wezens tusschen de rotsen of in de spelonken kropen, om eenige oogenblikken daerna hunne plaets met verdubbelde haest in den optogt te hernemen.
Zoo kwamen zy aen de verhevene, opene plaets, waer het steenen altaer zich verhief, rond het welk in de groote omstandigheden het volk zich vereenigde.
Geen priester, geen redenaer vertoonde zich op de
| |
| |
treden dier zware altaersteenen; diepe stilte heerschte over de steeds aengroeijende menigte; maer ieder nieuw aenkomende schaerde zich naest hen, die reeds hadden plaets genomen - en ieder begon, zonder verdere uitlegging noodig te hebben, het werk dat aller handen onledig hield.
Gansch het aduatieksche volk was bezig met wapens te verveerdigen in vervanging van die welke men des morgens over den rotsenmuer had geworpen. Onnoodig was het aen dit volk te verklaren wat er gebeuren ging, noch zynen ieverzucht op te wekken. Ieder gemoed had begrepen!
Hier scherpte men het yzer; daer werden houten handvesten voor de slagbylen gekapt; mannen, beladen met de zweerden die zy van tusschen de rotsen aenbragten, deelden hunnen last aen de gezellen rond. De vrouwen en de kinderen, in liefderyke bezorgdheid, maekten met angstvol ongeduld van planken, die zy ter haest met schors of met leder overtrokken, zoo veel mogelyk schilden, nu die verdedigings middelen, welke het leven der dierbaren konden beveiligen, zoo ruimschoots den Romeinen waren toegeworpen.
Zy wisten wel dat de wraek van Cesar onverbiddelyk moest zyn, indien men na de schynbare onderwerping, onverwachts zyn leger aenrandde, en men er niet in gelukte de vyanden te overwinnen; maer de zucht naer vryheid, de gehechtheid aen het onafhankelyke
| |
| |
leven was zoo groot, dat de menigte alle vrees onderdrukte, dat men zoo niet zonder voorzichtigheid, toch ook met hoop, zich tot de uiterste pooging bereidde!
De vier eerste uren van den nacht waren in die bezigheden voorby gegaen. - Nu beklom een man met drift de treden van het altaer. - Het was geen priester; niets onderscheidde hem, dan het ontzaggelyke zweerd dat zyne vuist omklemde.
‘De vreemdelingen willen zonder eenigen schyn van regt onze meesters worden.... Gewoone middelen konden ons niet meer redden... Zeker wachten de vyanden ons niet, nu zy denken dat wy het hoofd hebben gebogen.... Voor de vryheid waegt men alles!.... Mannen, voorwaerts!
Dat was gansch zyne redevoering.
Eenige stonden later daelde eene lange, zwarte massa den berg af. De vrouwen, de kinderen waren alleen op de hoogte gebleven. De vertrekkende stryders hoorden achter hen een gemurmel van stemmen, dat zich in de duisternis met den wind versmolt. Het was de laetste bede des betrouwen, die door het Aduatieksche volk tot zyne Goden werd opgezonden.
Misschien werd dit gebed der ongelukkigen door de Almagt niet verhoord, omdat de Belgen voor de eerste mael afweken van het gegeven woord, dat tot nu toe hun geheiligd was gebleven, al ware het dan ook aen eenen vyand verpand.
| |
| |
De Aduatieken hadden zich bedrogen met te denken dat Cesar's gewoone waekzaemheid zou ingesluimerd zyn, na de verklaring van overgave, welke hem door de ouderlingen gebragt was.
In stede van de romeinsche verschansingen en de oorlogstorens verlaten te vinden, waren niet zoodra de eerste krygers aen den voet der vreemde werken gekomen, of een hagel van pylen en schichten vloog op hun neder; de romeinsche wachten wierpen vuerballen in de lucht ten teeken dat er gevaer was, en de verschansingen werden overdekt met soldaten, die onder de wapens stonden.
Aen terug te keeren was niet meer te denken. De gramschap van Cesar eens opgewekt kon niet meer worden afgewend. De aenvallers wierpen zich dan ook met de woede der wanhoop op de vestingen; maer het was den vyanden niet moeijelyk met hunne lansen, die zeven voet lengte hadden en met breede, zware yzers waren voorzien, de Aduatieken terug te stooten, die poogden tegen de scherpe verhevenheid op te klouteren. Ook van de stormtorens ploften nu op de belgische stryders blokken yzer en graniet neder, die hun verbryzelden, terwyl zy te vergeefs wonderen van dapperheid en kracht aenwendden, om den yzeren muer van pieken, die hen doodend boven het hoofd zweefde, door te breken.
Wat al gruwelykheden, wat smarte, wat razerny
| |
| |
door de duisternis van dien nacht omsluijerd bleef, getuigden de lyken, die men den volgenden nacht als eenen tweeden dam tegen over de romeinsche verschansingen vond opgehoopt. - Vruchteloos werden de vyandelyke lansen omvat door krygers, die terwyl het yzer reeds in hunne borsten ploegde, die wapens nog vasthielden, om zoo over hunne lichamen eenen doortogt aen de volgende Belgen te geven! Vruchteloos krampten hunne nagelen zich in de aerde, tegen welke zy opkropen! Vruchteloos klemden de tanden der verwoede aenvallers zich op het hout of op het yzer der pieken vast, om hooger te kunnen klimmen! De scharen der vreemde soldaten bleven even vast op hunne wallen tegen elkander gesloten, en de Aduatieken tuimelden, onder de steken der lansen neder, alvorens hunne zweerden den vyand konden bereiken...
Hoe nootlottig die voortdurende worsteling voor zyn volk ook was, had de oude Nervier, Wannes, er in het vreemde kamp voordeel weten uit te trekken.
Even als een deel der Romeinen zich in de bergenstad had vertoond, was ook door eenigen der belegerden, uit nieuwsgierigheid of om andere redens, het romeinsche kamp bezocht geworden. Wannes had zich des morgens met de bruid van Siegfried derwaerts begeven. Gansch den dag had hy er, aen hare zyde, tusschen de tenten rondgedwaeld, zonder acht te geven op de beschimpingen, welke den Romeinen door spot- | |
| |
lust werden in gegeven, by het zien der zonderlinge, hairige kleedy en der ruwe, alhoewel krachtige houding van den ouden Nervier.
Hy zocht Vertiko, zonder nog te weten in welker voege hy den gallischen koopman zou kunnen dwingen hem nuttig te zyn; maer het scheen Wannes dat er altoos iets moest gewonnen zyn, met iemand die hy kende, wie het ook ware, tusschen die vreemde menigte te ontmoeten.
Aen dit verlangen werd niet voldaen. Waerschynlyk had de laffe verrader het voorzichtig geöordeeld zoo spoedig en zoo ver mogelyk zich te verwyderen, nu den toegang tot het romeinsche kamp den Aduatieken was vry geworden.
Doch met genoegen had Wannes tegen het vallen van den avond vernomen dat de zuidersche soldaten van den berg werden terug geroepen, om alle wanorde te vermyden, en dat eens de nacht gekomen, niemand in of uit de stad zou gelaten worden.
Voorgevende door den tyd verrast te zyn, kon hy in het kamp blyven, zonder ergwaen op te wekken.
Hy legde zich ter aerde neer, niet verre van de plaets waer Siegfried gevangen was. Schynbaer gaf hy zich den slaep over, nogtans hy sliep niet - hy zoo min als Elve, die insgelyks haer ter ruste had neer gelegd. Uitgeput van vermoeijenis, had zy den ouden Nervier gansch den dag gevolgd; maer honderde
| |
| |
gedachten, duizende gevoelens kwelden haer meer, nu zy daer lag, dan de vermoeijing des lichaems. Alle slaep was haer onmogelyk. - Wannes had zyne oor aen den grond gebragt en bleef onbewegelyk in die houding, waervan hy als Jager het voordeel had leeren kennen, om het minste gerucht te kunnen opvatten, dat zich in de verte zou voordoen. De geest van den Nervier was sterk getroffen geweest door het verbod, waermede de blinde Druied aen Elve had opgelegd, niets dadig te ondernemen voor de vyfde uer van den nacht zou gekomen zyn. Hy had die aenbeveling den ganschen dag overwogen - en hy wachtte...
Toch morde hy van tyd tot tyd over de langdurigheid van den tyd, en een paer malen, wanneer dit gemor luider werd, was Elve verpligt geweest zacht hem van geduld te fluisteren. - Eindelyk verhief Wannes, op eens, driftig het hoofd; dan bragt hy op nieuw het oor aen den grond - en er moest iets gewigtigs door hem opgevat worden, want hy bleef luisterend, als versteend, liggen.
De vuerballen, welke op de Romeinsche vestingen werden in de lucht geworpen, de wapenkreten, de beweging, het gedrang, het verwar der soldaten, welke naer het gevecht snelden, dit alles kwam een weinig later aen Wannes betuigen dat hy zich niet bedrogen had en den stryd der wanhoop door het aduatieksche volk was ondernomen.
| |
| |
Zoo groot was de blydschap van den ouden man dat hy, zonder er aen te denken om iets tot Elve te zeggen, stillekens begon voort te kruipen, naer de plaets waer de Schildwacht voor Siegfried's gevangenis verwonderd stil stond de gebeurtenissen aen te zien.
Wannes was weder regt gesprongen; hy had den krygsknecht by de keel gevat; de Romein viel neder; er had eene worsteling plaets. - Zy duerde niet lang; de magtige handen des Nerviers prangden om den hals van den vyand, die weldra zich uitstrekte en roerloos bleef, zonder in de verworging een enkel geluid door hem gegeven was, om ter hulpe te roepen.
Sidderend had Elve de bewegingen van haren beschermer geraden; maer in de zwarte schaduw van den nacht was het onmogelyk er den uitslag van te kunnen onderscheiden. Elve vloog op. - De oude man stond reeds voor de geslotene deur der gevangenis en noemde Siegfried's naem, om de aendacht des jongelings op te wekken. Het bleef stil. Elve herhaelde dien naem. Van binnen kwam geene antwoord!
Het meisje en de ruwe Nervier, beiden voelden hunne harten, byna hoorbaer van angst kloppen.
Wannes plaetste zyne breede schouders tegen de deur, en den voet ter aerde drukkende, bediende hy zich van het lichaem als van eenen hefboom. De steilen der deur kraekten; de hinderpael viel neder -
| |
| |
niet zoo onverwacht nogtans, dat het Wannes onmogelyk zou geweest zyn, het hout in den val terug te houden, om het gerucht te beletten, dat hem kon verraden.
Zy bevonden zich in het gebouw. Het was stil en zoo volkomen duister, dat niets er de tegenwoordigheid van iemand anders dan de nieuw gekomenen aenduidde.
‘Ik zou my bedrogen hebben! - mompelde de oude man, vergramd op zich zelve, terwyl hy met drift begon rond te tasten.
Een gil, een yselyke gil, kwam uit Elve's borst ten antwoord op den twyfel van haren gezel. Het meisje was over een lichaem gestrunkeld; zy had haer gebogen, en hare handen hadden bloed gevoeld - het bloed des beminden!
Huiverend was de schrikkelyk bevochtigde hand door haer terug getrokken. De magt ontbrak Elve om weder regt te staen; zoo verslagen, zoo bevend bleef zy voorover gebogen.
‘Wat is er? - vroeg Wannes - Wilt gy door dien schreeuw de Romeinen hier roepen?... Ik zie u niet... Spreek!... Wat hebt gy?
‘Een lichaem!... Siegfried!...
De oude Nervier kwam nader.
Hy had in weinige oogenblikken het lichaem, dat voor hem lag onderzocht: de kleederen waren door
| |
| |
hem herkend, en hy had gevoeld hoe Siegfried aen de borst gewond was. Na op het hart te hebben geluisterd, zegde hy:
‘Inderdaed het is Siegfried!... Verschrik niet, kind, hy is niet dood!... By Thor! ik mag van myn leven den dag niet meer zien, indien ik er iets van begryp.... Er zyn linnen doeken om de gekwetste borst gewonden. Het schynt dat de Romeinen zorg voor het leven van hunnen gevangenen wilden nemen.... Maer die windels, ik voel het, zyn met geweld later weg gescheurd... Het verlies van bloed heeft Siegfried doen bezwymen... Elve, myn kind, het is tyd dat wy gekomen zyn!
Zoo sprekende was de Nervier reeds bezig de windels terug op Siegfried's wonde te brengen. In dit werk ontmoette hy de handen der maegd. De schrik was reeds door liefde overwonnen.
‘Het is waer - fluisterde Wannes - dat komt u toe!... En dan vrouwenhanden zyn altoos zachter!... Ik heb iets anders te doen....
Hy begon een voor een de boeijen, welke het magtelooze lichaem omkneuvelden, los te maken.
‘Zie! - sprak hy tot Elve voort - Gy zyt de verloofde van Siegfried; - eene nerviersche vrouw mag niet zwak zyn... Siegfried leeft nog; maer ik kan in de duisternis niet oordeelen in hoe ver het gevaer van den dood voor hem bestaet.... Welnu, het is on- | |
| |
weerdig van eenen Nervier te sterven met vreemde banden om het lyf.... Ik geloof dat zyn geest zich schamen zou, in de andere wereld, waer men zyne vrienden en magen wedervindt....
Elve ook had hare taek volbragt. De duisternis, belette haer het aenzicht des beminden te onderscheiden; maer zy durfde, ongezien, de gevoelens harer ziel toegeven, en zy had hare lippen op het hoofd des verloofden gebragt, in eenen langen, stillen zoen, die gansch hare liefde, hare smart uitdrukte, en ook hare eindelooze dankbaerheid, voor het zalige, alhoewel korte geluk, dat haer door hem geschonken was.
Of die zoen de levenswarmte in Siegfried terug bragt, of het verbreken der boeijen zyn bloed weder vry liet omloopen, of de frissche lucht langs de geopende deur hem verkwikken kwam, de borst van den gekwetsten jongeling zwol allengs op van leven, en een zucht gaf het teeken zyner eerste gewaerwordingen.
‘Siegfried!... Siegfried!...
Hy herkende de stem van Elve; hy strekte zyn lidmaten uit en vond hen ontdaen van de kluisters!
‘Siegfried, wy zyn gekomen om u te verlossen!... Hier is Wannes; hier ben ik!... De deur uwer gevangenis staet open!... Siegfried gy zyt vry!
‘Vry! - herhaelde de jongeling, en ofschoon het woord op stillen toon was uitgesproken, klonk het als de opwelling van gansch eene ziel - Elve!...
| |
| |
Wannes!... Waerom die begoocheling?... Moest ik in de laetste oogenblikken het leven dan nog betreuren!
‘Neen!... Neen... gy bedriegt u niet.... Het is uwe Elve... Het is de oude vriend....
Siegfried had de hand der maegd gevat. Hy drukte haer om zich van de wezentlykheid te overtuigen. Dan bragt hy zoenend die hand aen den mond, en hy had gestameld:
‘Elve!... o, ik begryp niet hoe gy in dit gevloekte verblyf kondet komen!... doch ik dank u.... dank, myne beminde!
‘Maer, Siegfried - viel hem de oude Wannes in de rede - Wy mogen niet hier blyven! Ik heb wel is waer gezorgd dat de Schildwacht van aen de deur ons niet zal verstooren; doch om van de duisternis gebruik te maken is het tyd!... Gy zyt immers niet zwak genoeg om het u onmogelyk te maken ons te volgen?
Siegfried bragt de handen op zyn aenzicht.
‘Zwyg! - smeekte hy - In der Goden naem, Wannes, herhael die woorden niet meer!... Ach! gy doet te veel my lyden!
‘Die wonde, welke gy bekomen hebt, is dan gevaerlyk?
‘Vlugten!... Met Elve... ô! - en de jongeling wrong de vuisten wanhopend op de gekwetste borst - Wannes, de Romeinen dachten hunnen gevangen tot speeltuig te kunnen gebruiken... Ik heb gisteren op hun feest gevochten, om hen te vermaken, verstaet
| |
| |
gy!... Het zweerd van een hunner heeft my getroffen, gewond, om dat ik hem niet dooden wilde!... Maer ik moest leven, leven, om te Roomen, in de gehate stad, lot schouwspel te worden gegeven, wanneer Cesar, de gevloekte, met buit en met bloed beladen, er zal zegepralen! De vreemdeling, die myne wonde hier is komen verzorgen, terwyl ik gebonden lag, heeft my in zyne spottael doen hooren voor welke toekomst Siegfried, de zoon van den heldhaftigen nervierschen vorst, werd bewaerd!... Maer ik, ik heb hunne magt overwonnen! Toen de avond kwam, toen men my niet meer bespieden kon, heeft myne hand zoo lang onder de boeijen naer eenige vryheid gezocht, tot dat ik die verraderlyke windels heb weg gescheurd!... Ik wilde sterven!
De woorden des jongelings welke eerst den lagen toon der moedeloosheid hadden, waren allengs tot meer hevigheid geklommen, alsof een inwendig vuer in hem werd aengehitst. - Nu nogtans bleef zyn hoofd weder stil op den grond liggen, en de snikken van Elve, moesten den loop zyner gedachten veranderen, want toen hy eenigen tyd daerna tot haer sprak, was zyne stem weder zacht en droevig geworden, daer hy zegde:
‘Gy vergeeft het my, niet waer, Elve lief, dat Siegfried er kan aen gedacht hebben de aerde te verlaten, waer zyne bruid, waer zyne beminde nog woont!... Gy weent!... Maer gy hebt toch niet kunnen denken dat Siegfried zou laf zyn?... Laf!
| |
| |
Hy verhief het lichaem by het herhalen van dit woord. De duisternis belette te zien hoe Siegfried zyn voorhoofd tusschen de handen greep, hoe zyn oogappel onbewegelyk en brandend voor hem in de zwarte schaduw bleef staren, en het bloed, welk hem naer het hoofd drong, zyne slapen deed kloppen, onder het geweld eener koorts, die in hem opkwam.
‘Laf!... Zou myn volk dwalen met de gedachte der zelfmoord te aenveerden, met te veel er zich aen te gewennen, met haer te vereeren?... Laf!... Wie weet wat de Goden my nog hadden voorbestemd!... Inderdaed, niet kunnen wachten wordt dikwyls eene zwakheid!... ò, Die gedachte is pynlyk! die onmagt, waer tegen ik worstel, is folterend!... Wannes, Elve, ik ben oorzaek dat gy u beiden, vruchteloos, aen het grootste gevaer hebt blootgesteld... Vertrek!... De Romeinen gaen komen... Wannes, ik wil dat gy myne geliefde in veiligheid brengt!...
‘Gy gebied my te vertrekken! - weende het meisje - U niet meer zien! Niet weten wat er van u geworden moet!... Siegfried, die harde woorden zyn onregtveerdig; want wat is my de vryheid, het leven, indien ik het geluk, dat my gedurende eenige dagen heeft toegelachen, verliezen moet, indien ik u niet meer mag lief hebben, u niet mag danken voor het goede, dat gy de arme weeze gedaen hebt!
Wannes rukte zich van spyt de hairen uit het hoofd.
‘In plaets van hulp moest ik hier nog verlamming
| |
| |
vinden! - en zyne stem was grammoedig, alhoewel eene traen, die hy in de duisternis afwischtte, den barschen toon der woorden tegensprak - Siegfried, het is eigentlyk niet voor u dat ik kwam. - Uwe moeder heb ik beloofd te verlossen; aen u kon ik niet denken, vermits gy toen de dommigheid nog niet begaen had u in de handen der Romeinen te gaen werpen. Daer gy my niet helpen kunt, zal ik alleen myn woord vry maken.... Er moge van komen wat er van wil! Zoo de oude vrouw hier verrast wordt, zoo gy niet anders kunt dan in hare armen te blyven liggen, welnu, dan heb ik ten minste, gedaen wat ik moest. De schuld valt op u!
Zyne reuzen handen braken de planken weg, die het verblyf der slavinnen van Siegfried's gevangenis afscheidden.
Zeker moest de uitval der Aduatieken gansch de aendacht der Romeinen hebben geboeid; want ofschoon het werk van Wannes niet zoo onruchtbaer voort ging, als hy het zou gewenscht hebben, kreeg hy eene opening groot genoeg om eenen mensch door te laten, en geen vreemdeling kwam hem verstooren.
Het was een tyd van grievende onrust van hartverscheurende smarte voor de ongelukkige weduwe van Boduognat geweest, sedert de vyanden Siegfried naer het romeinsche feest hadden gevoerd. - Zy had haren zoon niet weer gezien, noch vernomen wat hem was wedervaren; want de jonge man, toen de wach- | |
| |
ten hem gekwetst en geboeid, des nachts, in eene gevangenis terug wierpen, had niet vermoed zich zoo naby de plaets te bevinden, waer de dierbare, rampzalige vrouw zyne terugkomst in duizendvoudige achterdenken verbeidde.
Haer moederhart had nogtans in de borst gebonst, by het hooren van het gekraek der eerste planken, welke door Wannes werden afgebroken. - Was het vertrouwen dat zy in de magt, in den moed van haer kind stelde? Was het de geheimnisvolle stem van het voorgevoel der liefde? - Zy stond, bevangen door aendoening, maer bereid om volgens de omstandigheden te handelen, toen Wannes door de opening drong, welke hy gemaekt had.
Eenige woorden deden de vrouw tot haer kind snellen.
De geest van Siegfried was door de verschillende schokken, die hy onderging, overspannen geworden. Het vuer der wondkoortse gloedde nu ten hevigste in zyne aderen. De oogen werden hem door den brand der hersenen als buiten hunne holtens gedrongen en druppelen zweet parelden zich tot aen de punten zyner lange, verwarde hairen. Maer die koorts had klimmend in zyne zenuwen de zonderlinge magt doen ontstaen, welke soms bovennatuerlyk schynt, daer zy tot aen het laetste oogenblik, de lyderen met schrikkelyke sterkte tegen hun eigen versterven doet worstelen. Toen de naem zyner moeder hem in het oor
| |
| |
had geklonken, toen hy begreep dat hare redding en de redding zyner verloofde van hem afhing, was het besef der zwakheid in hem verdwenen. - Hy zelf, hy stond regt, en vatte de gryze vrouw by den arm, om haer buiten het gevang te leiden.
Zy wilde spreken! Zy wilde Siegfried omhelzen!
‘Neen! - zegde hy haer voort trekkende - geen woord van liefde, geen moederzoen! Ik voel dat alles wat zacht en teeder is de kracht zou verbreken, die my ondersteunt, die my voorwaerts dryft!... Siegfried's moeder, Siegfried's bruid zullen geene slavinnen zyn!... Kom!... Voorwaerts!... Wy moeten haest maken!...
En Siegfried stapte reeds in de duisternis tusschen de tenten voort met eenen tred zoo snel dat de vrouwen moeite hadden hem te volgen.
Achter hem, in de verte, hoorde Wannes nog wel de doffe slagen der romeinsche oorlogstuigen, welke van op de torens voortgingen met de Aduatieken, die zich hardnekkig aen de wallen bleven vastklampen, te verpletten. Het was den ouden Nervier niet moeijelyk te oordeelen, dat alle hoop voor het belgische volk verloren was. - Geen kreet klonk in de noorder tael door de lucht.... De Aduatieken streden nog, maer zy streden in de stilte der wanhoop, in de stilte van den dood.
Langs den kant waer de Romeinen geenen aenval vreesden, waren de uiteinden hunner legerplaets met
| |
| |
minder nauwkeurigheid dan tegen over de belegerde stad bewaekt. Het gelukte de vlugtelingen, een voor een, achter elkander, buiten den omtrek van het kamp te sluipen.
Wannes had den arm dreigend tot de laetste tenten uitgestrekt; hy mompelde:
‘Wy zullen elkander wedervinden!... Gy kunt onze volkstammen afzonderlyk verdelgen; maer zoo lang iemand van onzen bloede leeft, zal de wraek u boven het hoofd hangen!... De wraek! Ha! dit doet my aen dien valschaerd Vertiko denken; - maer wy zyn beide nog uit de wereld niet!... De schelm is toch reeds gestraft alleen met schelm te zyn! Indien hy myne vuist ontsnapt, dan ten minste kan hy zyne eigene boosheid niet ontvlugten!
Aldus morrende volgde hy de twee vrouwen, welke aen de zyde van den jongen Nervier altoos voortstapten, om zoo ver mogelyk zich van de vyanden te verwyderen. - Tegen den morgen bezweek Siegfried. - Hy werd op het mos in eene grot neergelegd, die zy op hunnen weg ontmoetten. Gedurende verscheidene weken bleven de vier menschen binnen die schuilplaets, en slechts des nachts waegde het Wannes in den omtrek eenig voedsel te gaen zoeken.
Het lyden hield Siegfried geruimen tyd, in afwisseling van brandende koortsen en van ontzenuwde zwakheid, tusschen het leven en den dood. De teedere zorgen der vrouwen, het krachtige bloed van Boduognat,
| |
| |
welk in zyne aderen vloeide, de jeugd zyner jaren, deden hem eindelyk het gevaer te boven komen, en gaven hem aen de liefde der moeder, aen de liefde der beminde bruid weder...
Op de boorden van den Rhyn, toen de vreemdelingen later ook den ouden stroom der vryheid wilden gaen beteugelen, moesten zy er den zoon van den nervierschen vorst terug vinden.
Des morgens na den uitval der Belgen drong het romeinsche leger in de bergenstad. De vreemdelingen vierden hunne gramschap den lossen teugel.
Cesar koos eene straf uit die hy wist het trotsche volk meer pynlyk te moeten zyn, dan de bloedigste uitroeijing. De aduatieksche stryders, de vrouwen, de kinderen, de ouderlingen zelfs, werden verkocht, gelyk vee, aen den meest biedende, om als slaven naer het zuiden te worden gevoerd.
Te midden der markt, waer de schandige, tergende veiling van menschen plaets had, hing aen eenen pael het lichaem eener verworgde, jonge vrouw.
Het was Hilda.
Zy sliep, zoo als de blinde Opperdruied het gezegd had, den slaep waerna men ten minste niet meer ontwaekt in slaverny.
EINDE.
|
|