Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 84] [p. 84] Het carillon Ik zag de menschen in de straten, hun armoe en hun grauw gezicht, - toen streek er over de gelaten een luisteren, een vleug van licht. Want boven in de klokketoren na 't donker-bronzen urenslaan ving, over heel de stad te hooren, de beiaardier te spelen aan. Valerius: - een statig zingen waarin de zware klok bewoog, doorstrooid van lichter sprankelingen, ‘Wij slaan het oog tot U omhoog.’ En één tusschen de naamloos velen, gedrongen aan de huizenkant stond ik te luist'ren naar dit spelen dat zong van mijn geschonden land. Dit sprakelooze samenkomen en Hollands licht over de stad - Nooit heb ik wat ons werd ontnomen zoo bitter, bitter liefgehad. Oorlogsjaar 1941. Vorige