Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Kerstnacht I Kerstnacht - het woord is als een lafenis, een koele sneeuw, glanzend onder het zachte stralen der sterren - op de landen is het weerloos stil, een ongerept verwachten. Kerstnacht - het eenzaam zwerven der gedachten rondom het oud verhaal, het nimmer uit te spreken verlangen naar het helder zingen in de nacht en het opgaan van de ster, een lichtend teeken. Kerstnacht - het sneeuwt op Uw geschonden aarde, dun en verstuivend dekt een huivering van ijle val, een lichte zuivering het vragen, dat wij ongestild bewaarden. [pagina 32] [p. 32] II Kerstnacht, de kentering van 't jaar - het huis besluit zijn vreugde-en-leed, en 't schuwe denken aan elkaar, nu elk de ander wakend weet. Een vragen, zoekend in de nacht doolt langs de kamers, gaat en keert - hebben wij niet elkander zacht en onverbiddelijk geweerd? De sterren schuiven langs het raam, buiten slaat traag het late uur; een zelfde huis houdt ons tezaam. Hoe kostbaar lijkt, hoe broos van duur dit ééne soms: bijeen te zijn, - draagt ieder dan van dag tot dag dit óók - dit heimwee en de pijn om de gebroken vleugelslag? Wij staren zwijgend in de nacht, in deernis om elkaars gemis, het hart dat hunkerend verwacht wat zoozéér onbereikbaar is. Vorige Volgende