Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Kracht. Ik wenschte mij een koopren kop, Koel, vaardig te aller uur; Geen mijmrend hoofd, nu licht, dan zwaar, Straks brekend, berstend uit elkaêr, Vol storm of zand of vuur; Een hart, dat, als een friesche klok, Sloeg met gelijken klop! Geen ding, bij ieder vreugd of smart, Bij ieder tochtjen uit de vert', In driftigen galop. Ik wenschte mij een effen blik, Een onbeweeglijk oog, Dat nooit verried wat liefde of haat, [pagina 23] [p. 23] Wat lust of luim, of goed of kwaad Van binnen mij bewoog. En voorts - een forschen lichaamsbouw, Een grofgespierde knuist; Wie met de kracht des vleesches lach', Iets olifantisch' baart ontzag En 't geestje vreest de vuist. Ik wenschte, ik ware een dikke reus, Geboren Stoïcijn! Zoo wandelde ik door 't leven rond, Flegmatisch, kalm, bedaard, gezond, En kende strijd noch pijn.... O lach niet: 'k zweer u dat ge mij Niet om dit liedje lacht! Deez' prozawensch, deez' prozakreet Is vol verborgen zieleleed - Eens teedren dichters klacht. Vorige Volgende