Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Jonge Roeping. Aan .... Niet te droomen, niet te zuchten, Niet te klagen, naar ik meen Niet te schuwen noch te vluchten 's Levens reine lieflijkheên; Maar te midden van den zegen, Die u toestroomt van uw God, Bloemen strooiende op uw wegen Liefde wevende in uw lot; Maar met vrome, vroolijke oogen, Frisch en jeugdig en gezond, Dankende op te zien ten Hoogen En vertrouwende in het rond; [pagina 19] [p. 19] Maar ootmoedig en bescheiden En bemínlijk en bemind, Vrede en vreugde te verspreiden Als eens rijken vaders kind! Dat is leven God ter eere, Naar de roeping uwer jeugd, Naar de trouwe liefdeleere, Die verzoent, vertroost, verheugt: Want de kindren Gods zijn blijde, Blijde ook onder strijd of plicht, 't Leven heeft zijn donkre zijde, Maar hun ziele heeft het licht. 't Sterft wat bloeit in de aardsche dreven, Maar voor 't hart in God gerust, Uit den grond van 't hooger leven Bloeit steeds frissche levenslust. 1856. Vorige Volgende