Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] XLV. De man van 't ware midden. Mijn vader heeft mij eens geleerd, Dat elk, die ware wijsheid eert, Moest zijn: een Man van 't ware midden. ‘Kind - sprak hij - wat ik u mag bidden, Houd steeds, met christlijk overleg, Als Van der Palm, den middelweg.’ Toch, schoon 'k niet twijfel of voordezen Genoemde weg puit-puik mocht wezen, 'k Heb mijn bekomst van 't midden, want Men krijgt er, als een kwade jongen, Thans klop van de' een en de' andren kant En wordt geduwd en plat gedrongen. Zoo'n middelman, Wat heb je er an? Zoo'n sukkelaar, Zoo'n modderaar! Inkonzekwent! zóó luidt het heden. De knappe luî van wederzij' Zien op u neêr met medelij', Alleen de stumperds staan u bij.... 't Zijn andre tijden, andre zeden! Dus, wilt ge een man zijn, - kies partij. Vorige Volgende