Nagelaten brieven
(1976)–P.A. de Génestet– Auteursrechtelijk beschermdBrief no. 234 Aan G.J. de ClercqDatum: 10 oktober 1860 uba
Amsterdam 10 Oct. 60
Beste Vriend, Gij hebt zoo trouw voor mij gezorgd, dat ik er U terstond voor danken moet, met een handdruk uit de verte. Daar is veel goeds in uw vaersjenGa naar eind1.; maar hier en daar moet iets veranderd worden. Het tweede koeplet: En toen ik nu dit plaatsjen aanschouwde enz. dient òmgewerkt. Bij den laatsten regel, zoo naief ... Laat Heer Uw Maagd in vrede gaan! zweefde een ondeugend lachjen om P.A.'s lippen. Wat houdt Gij wel voor een maagd? De greep - de aanloop van Uw dichtjen vind ik frisch en aardig, en koeplet 4 en 5 is uitnemend. Ik hoop U spoedig een proefjen te zenden, met mijn correcties! Mocht ge lust hebben nog een vaersjen te maken, schrijf het mij dan per omgaande; ik heb nog een keurig plaatjen liggen - daar ik zelf wat bij moet dichten en ik weet niets, ten minste niets naar mijn zin. Aan den Verjaardag van Uw GerardGa naar eind2. heb ik niet gedacht. Nu doe ik het - met vele en velerlei gedachten. God zegene Uw lieven Zoon, en Uw Anna en U, mijn Vriend, in hém! Ik woû toch ook zoo heel, heel graag nog eens een zoon hebben! Mijn DinaGa naar eind3. was ll. Zondag ook jarig - haar eerste verjaardag zonder díe trouwe Moeder! 's Morgens had ik het níet best, maar 's middags was ik weêr tegen den stroom opgeroeid - en wij hadden toch nog een beetjen vrolijkheid aan tafel en later, bij het vertoonen van de Tooverlantaarn! Ik denk maar, onz' lieve Heer heeft stellig later goede en groote dingen met ons vóór, dat Hij zooiets mysterieus en melankolieks voor ons heeft uitgevonden als dit lieve leven is! Ons huishouden marcheert perfekt! Ik ben zeer dankbaar dat ik Maria bij Grootmoeder en de Tantes gelaten heb: ik zie haar toch elken dag. Zij is, | |
[pagina 192]
| |
gelukkig! vrolijk en in haar schik, met die schikking (ze had het zelf gevraagd!) en reeds een en ander gaf mij 't bewijs dat het zoo maar het beste is. Doch over deze en andere dingen wel mondeling meer. Ik heb het druk - zoo als Gij terecht schrijft - en kán Goddank, werken. Mijn middagen wijd ik - dezer weken - vooral aan Schoolbezoek, dat mij méer interesseert en amuseert dan ik eerst gedacht had! Wat zou dát een aardig baantjen zijn voor onzen Aad! Wilt Gij eens aan Hubrecht zeggen, dat ik zoo moeilijk nog een avond bepalen kan, wanneer ik het Rotterdamsche volk iets zal komen voorlezenGa naar eind4.. Eerstdaags schrijf ik hem - maar heusch! lieve kerel, Gij weet niet, wat al brieven ik te schrijven heb juist in dezen tijd, over allerlei vervelend-heden! Maandag hope ik Lard te Delft te zien. Dank hém voorlopig voor zijn vearsjens, waarvan eén of twee dienen kunnen. Het andere is te veel gelegenheidsvaersjen. Ik woû dat Réville en Pierson maar híer waren - want ik vrees dat ik al meer en meer onkerkelijk ga worden! Van den Zomer ging ik toch iederen Zondag ‘au sermon’ - doch hier gaat het niet best. De Haan zal het kipjen wel trappenGa naar eind5.! Zoo even kreeg ik Rauwenhoffs oratie present! Die ziet er waarlijk nog al flink uit. Ik verlang Anna's gezichtjen eens te zien en Gerard en Marguerite en Gie. Adio Yours P.A. de G. |