Nagelaten brieven
(1976)–P.A. de Génestet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Brief no. 204 Aan de Kerkeraad te DelftDatum: 27 november 1859 gad
Amsterdam 27 November 1859.
concept van mijn brief aan de Kommissie tot de zaken der Rem. Broederschap. - Hoogeerwaarde en zeer geachte Broeders,
Ik acht het mijn plicht U - gelijktijdig met mijn Kerkeraad - kennis te geven, dat ik ten gevolge der zware beproeving, die mij en de mijnen trof, en den liefderaad Gods, en die zooveel nieuwe zorgen mij oplegt - voornemens ben mij in het midden van de familie mijner Echtgenoote, ook de mijne - te Amsterdam te vestigen, en mij alzoo los te maken van mijn betrekking tot de Gemeente Delft, omdat ik mijn werk, daar ter plaatse ten eenemale voor onvereenigbaar houd, met de nieuwe levenstaak, die ik heb op te vatten. Het is niet zonder veel strijd en droefheid, na rijp overleg, in de diepte van mijn hart, en bij een aandoenlijk ziekbed, dat ik dit besluit heb genomen: maar het is dan nu ook met een volkomen verzekerd gemoed, (hoezeer doordrongen van de bezwaren daaraan verbonden!) en in de vaste overtuiging, dat ik, op dezen oogenblik, om zeer gewichtige en zeer teedere redenen, niet anders handelen kan, dan ik doe niet anders, met het oog op mijn kinderen, niet anders ook, indien ik den noodigen moed, vrede en kracht, wil behouden, tot voortzetting van het werk mijnes levens, dat immers niet noodzakelijk verbonden is met eenige, officieele, kerkelijke betrekking. Want ik weet zeer wel, dat een Man, zoo allereérst, toch niet alleen, behoort aan zijn gezin, maar ook aan Kerk en Maatschappij, en zoo God mij de krachten vernieuwt en de gezondheid behoudt, hope ik U, hoe eer hoe liever de bewijzen te geven, dat ik dit niet slechts weten, doch vooral tevens behartigen wil. - Wat nu de redenen van mijn besluit betreft - het zou bezwaarlijk gaan, die voor U in dit schrijven grondig te ontwikkelen: ook zijn daar onder, die blijven moeten tusschen God en mijn geweten. Toch, zonder veel omhaal van woorden kan ik U allicht doen gevoelen, hoe mijn besluit in naauw verband staat, met eenige eigenaardige moeilijkheden, in mijn lot. Immers Gij weet, ik sta alleen, zonder familie van mijne zijde, die mij tot hulpe zou kunnen wezen in het bestaan van mijn huis; ik heb vier kinderen, die meér dan gewone zorg vereischen, en die ik aan geen vreemde mag overlaten; mijn eigen gezondheid is alles-behalve sterk; ik heb te Delft letterlijk niemand van wie ik steun en raad zou kunnen verwachten, Uwe uitgezonderd, die mij wel zou willen steunen, maar zelf met zorg is overladen, enz. Voorts, denkt er bij, dat mijn geliefde VrouwGa naar eind1., op haar zalig sterfbed, de zorg voor mijn kleinen heeft opgedragen aan onze waardige Moeder, en vooral ook aan een trouwe ZusterGa naar eind2., die reeds de verzorging van twee moederlooze weezenGa naar eind3. in onze familie op zich nam - en mij dunkt, Gij weet reeds genoeg om U niet al te zeer te verwonderen, over het gewichtige besluit, dat ik genomen heb. Altans wat mij aangaat, ik verzeker U, dat ook dan, wanneer, ik zeg niét mijn gehechtheid aan eenige Delftsche vrienden, maar mijn gevoel van roeping tot de officieele, wekelijksche Evangelieprediking, op die plaats in de betrekking van remonstrantsch Leeraar - veel sterker ware, dan nú uit menige oorzaak het geval is; - waarom geschroomd dit openhartig te bekennen? waar men zich nogtans bewust is den Christus lief te hebben met geheel zijn hart en ver- | |
[pagina 168]
| |
stand - ik wou wel, niet zou getwijfeld hebben, welken weg ik voorloopig in de gegeven omstandigheden volgen moest - de toekomst vertrouwend overlatende aan den God mijner Hope, Die mij zijn vertroostingen niet onthoudt, waarlijk niet! Bovendien, mijn scheiden van mijn Delftsche hoorders, - voor wie ik echter nog wel meer dan ééns denk op te treden - tháns, na zeven jaren dienst, niet willekeurig, doch voor mij als onder de leidingen Gods; is misschien in de gevolgen wel ten nutte der Broederschap. Ten minste, dit wensch en bidde ik hartelijk! En het zou voor mij een ware vertroosting en liefelijke voldoening wezen, indien mijn vertrek van Delft aanleiding mocht geven, om middelen te beramen, ten einde voor goed de instandhouding te waarborgen van die gemeente, wel gering, maar toch, ook om de stad, waar zij gevestigd is, meer waard, dan een en andere nog kleinere, al meer en meer versmeltende! Hoogeerwaarde en veelgeachte Broeders, ik eindige met aan Uw verlichte en liefderijke zorge, de belangen aan te bevelen, van de kleine schare, die ik gedurende zeven jaren, in de Remonstrantsche Kerk te Delft, mocht verzamelen en opbouwen, door de genade Gods, die mij thans ook wel verder mijn weg zal wijzen, waar ik meen Zijn leiding te volgen! Zoo gij nadere rekenschap verlangt van mijn besluit, - zou ik niet bereid zijn, die te geven, waar ze gevraagd wordt, uit broederlijke deelneming en liefde! Voorts, blijft mij Uwe Vriendschap bewaren, bidde ik U, ook al verschilt Gij met mij van gevoelen, en steunt mij daardoor, in mijn diepe rouw! Met broederlijke hoogachting en liefde noem ik mij,
Hoogeerwaarde Broeders Uw dr en Medebr. P.A. de Genestet. |