Nagelaten brieven
(1976)–P.A. de Génestet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
hope dat wij het geheel met elkander eens mogen worden. Vooreerst heb ik gezegd dat het dichtje in dezen form niet is van dezen tijd. Dit is klaar. Het hoort thuis in den tijd van Willem I, den goeden tijd van koning Willem I voor zoover ik mij die uit mijn kindschheid herinner. ,t Feest van 's Konings verjaardag heeft allengs een ander karakter gekregen. Ten tweede dunkt mij dat men een kind niet zoo moet laten danken en bidden voor iets, dat geen waarachtigen indruk kan vinden in zijn intiem gevoel. Die vader, die tot zijn kind zegt ‘Breng God uw dankbetooning’ (t'is om te rijmen op koning!) vind ik een beetjen deftig en onwaar. Er is in 't geheele vaersjen iets overdreven ‘Goede God hoor dan smeeken,
Schoon ik maar een kindjen ben
En den Koning nog niet ken,
Hoor ik zooveel van hem spreken.’
Ga naar eind*Deze regels zijn tegelijk onkinderlijk, kinderachtig, en vaak onwaar.. Geef als Koning Willem sterft
Dat hij 't hemelrijk verwerft,
is ook niet mooi - maar plat. Doch zie, Weledele Heer, alle bedenkingen lossen zich op in deze ééne groote. In een opstel over Kinderpoezij (naar aanleiding van de Vaersjens van van Alphen) U misschien bekend, heb ik dit principe gesteld: ‘De ware poezij moet van dien aart zijn, dat zij iets lieflijks, iets teders blijft behouden ook voor den jongeling, den gevormden man’. Nu, het dichtjen door mij veroordeeld, kan later allezins aanleiding geven tot misbruik en parodie, want er kunnen omstandigheden zijn waarin ‘de beste vorst op aard’ en ‘o hij is zoo'n brave koning’.’ belachelijk klinkt en belachelijk maakt enz. Ergo moet men op andere wijze den kinderen leeren den Koning te eeren. Het versje is te licht bevonden, getoetst aan het gestelde principe. Niet waar? Ik heb nog wel meer misschien - maar ik meen dat ik mijn kritiek nu reeds genoegzaam heb toegelicht, voor zoover dat gaat in een brief. Als ik eens met U sprak en U 't vaersje voorlas (toon en uitdrukking helderen zooveel op) twijfel ik niet of wij zouden het wel eens zijn. En nu toch ook wel hope ik! Geloof mij met de meeste achting, Weledele Heer
Deze brief schreef De Genestet naar aanleiding van het hiernavolgend gedicht van J.J.A. Goeverneur, dat verscheen in een boekje met kindergedichtjes, getiteld ‘Hoe langer hoe liever’ (Groningen, 1859, 2de druk).
's Konings verjaardag
Hoor de klokken vrolijk luiden,
Van den toren waait de vlag,
Ha! hoezee! 't is vreugdedag,
En die drukte moet beduiden,
Dat de beste Vorst op aard,
Koning Willem weer verjaart.
o Hij is zoo'n brave Koning!
Vader zei van morgen nog:
Kind, bemin en eer hem toch
En breng God uw dankbetooning,
| |
[pagina 133]
| |
Bid hem, dat hij jaar op jaar
Koning Willem 't leven spaar.
Goede Gode, hoor mij dan smeeken!
Schoon ik maar een kindje ben
En den Koning nog niet ken,
Hoor ik zooveel van hem spreken,
Dat ik al met hart en zin
Koning Willem teêr bemin.
Wil hem daarom 't leven sparen!
Zegen 't goede, dat hij doet!
Schenk hem krachten, lust en moed!
Wil hen in den nood bewaren!
Geef, als Koning Willem sterft,
Dat hij 't hemelrijk verwerft.
|
|