Freê-altyd-wys
(1853)–Pieter Geiregat–
[pagina t.o. 3]
| |
![]() | |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
vader was, en die ons nog dikwyls komt bezoeken... Wy ontvangen hem ten onzent als een vriend, eene goede oude kennis, en innig blyde zyn wy, als hy met ons een brokje wil eten of een glasje drinken... Het is zulk een goede man! De papieren, die u hierby geworden, houden gedachten in, gedenkschriften en herinneringen aen vroegere dagen. Dit is het werk van zyn zoon, en wat eene edele en grootsche ziel het was, zult gy uit zyne schriften leeren kennen. Ik zende die papieren aen u, beste vriend, en gist gy waerom? Ik zou willen dat zy u tot leidsdraed dienden, in het schryven van een verhael: wy hebben waerlyk gebrek aen eenvoudige, treffende verhalen. Zouden die papieren geene stof bevatten, tot het vervaerdigen van zoo iets? Was uw antwoord een schoon, lief en keurig boekje, hoe zou ik my met meer en meer fierheid noemen:
Uw verknochte vriend:
H.J.M.’
Hartelyk welkom was ons die bundel papieren. Met hoeveel belangstelling hebben wy die gelezen en herle- | |
[pagina 7]
| |
zen! Hoe wekten zy onze bewondering op voor dien Freê, waermede wy u, lezer, thans willen doen kennis maken... Ja, die papieren hielden ruime stof in tot het vervaerdigen van een verhael; doch geen dier verhalen, waerin overspel, verkrachtiging of ontucht de voornaemste rol spelen, zelfs geen van die, waerin geliefden in hunne liefde te leur gesteld, sterven van wanhoop, of zinneloos worden, of wat nog erger is, zich zelfmoorden. Wy begrypen en weten wel dat zulks ook gebeurt, en wy hebben medelyden met zulke ongelukkige schepselen; doch hun gedrag is zwakheid, die men beklagen moet, geene zielssterkte die bewondering vergt. Wat ons betreft, wy bewonderen liever dan te beklagen, en daerom waren ons die papieren zoo welkom. Zy leerden ons menschen kennen, die hunne zwakheid onderdrukten, en alle poogingen in het werk stelden, om rede op drift te doen zegepralen. Wy hebben het verhael ingekleed, zoo als wy het noodig dachten voor de klaer- en eenvoudigheid. Wy hebben de daedzaken, zoo als zy gebeurt zyn, in den mond van onzen held gelegd; wy doen hem spreken, zoo als hy regt had het woord te voeren, iets dat men in zyne gedenkschriften niet vinden zal, waerin hy steeds op de nederigste wyze van zich zelven spreekt, als ware hy de geringste mensch der wereld geweest. | |
[pagina 8]
| |
De edelste gevoelens zyn hier in het spel gebragt: mogten wy door de opwekking derzelve medewerken tot verbetering van het menschelyk hart! Vond men ons werk goed en nuttig, en mogt ieder lezer na deszelfs lezing in volle overtuiging uitroepen: - Ik ben een beter mensch geworden! - O dan waren al onze wenschen bevredigd!
De Schryver. |
|