Hubert Korneliszoon Poot
(1979)–C.M. Geerars– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Bijlage III Hekelverzen van Campo Weyerman en anderen, tegen Poot gerichtGa naar voetnoot1A. Aan den Lasterzieken Gietleugen
| |
[pagina 457]
| |
B. Muilband
| |
[pagina 458]
| |
De derde (een Boereklauw die voor Hondshonger vegt)
Is op Verjaar- Triomf- en Bruidskrans afgeregt.
Die looze Krouwer, fix op liegen en bedriegen,
Om ydle glorizugt daar mede in slaap te wiegen,
‘Of Meester Willem, voor een Zotskap wyt berugt,
Als een Orakel op te voeren na de lugt,
En hem op Themis stoel te plaatsen in de wolken,
Op dat zyn verziende oog uitzie op 't regt der Volken
Dat nimmer ongetroost van zynen drempel gaat;
Dat is de klauw daar Abswouds Zielhond van bestaat.
Dien klauw zal nyt nog tyd verscheuren of vernielen,
Al viel de donder zelf op Febus Troggel-fielen.
Maar met wat nagels zig de vierde klauw vertoont
Wanneer ze, dol van wraak, nog groen, nog dor verschoont,
Toont van zyn tooverrym het dolle samenschrapsel,
Dat aan malkander kleeft als Gusmans leemtig papsel,
Daar hy 't gezonde been melaats mê wist te broên.
Het regte hooft na zulk een Eunjerkols kaproen,
Steeds opgescherpt om deugt en wysheit aan te randen,
En, wat den Weerwolf vreest, te nemen op zyn tanden.
Maar hoe die Nagtkôl op haar helssen horen toet,
En, door haar Landschôft, de eer durft treden op haar voet,
't Scherminkelleger wekt, als razend en bezeten,
Hoe dol een Boerenhond ook blaft, hem temt een keten.
Rusticus es Coridon nec munera curat Alexis.
| |
Toegift
Hoe deftig Poot ook schoeit op Febus duitse leest,
Nog is 't een grove boer, en onbeschoften beest.
| |
C. Op het lezen van zekeren geboorte- of verjaarzang
De Abswoutse Homeer noemt zynen Delfsen Willem een Regt- en Wet-orakel,
Een Zoon van Themis, en 't sieraad zyner jarenschakel,
Een mond vol wysheit, en de eer van Vorst Justiniaan,
Die nut doet aan al wat leeft door wysheit, en kennis zonder waan,
| |
[pagina 459]
| |
En daarom de Vroomheit noit ongetroost laat van hem vertrekken:
Maar onze Broershart noemt hem den Koning der halve gekken,Ga naar voetnoot1
Die nergens zig min op verstaat als op Themis heilig regt:
Ja (durf ik het zeggen) in zyn bedryf een simple knegt.
Wien komt de pryz dezer twee Pindusgenooden?
Broershart zingt uit vermaak, en de Abswouter om den broode.
Stont het aan my, ik schroomde noit te zeggen ronduit,
Die zyn pen op gelt zet, is een pluimstryker of een gemaskerde guyt.
| |
D. Aan den maker van het gedicht, genaamt Het nut der vrede, enz. enz.
Apolloos Boer begroet, met valsse toonen,
Den Ryksgezant op hoop van Goude kroonen:
Schoot die Georgs gezalfde Majesteit;
Met welk een vreugd en hartelyk verlangen
Zou Poot die in zyn vrekke poot ontfangen,
Die, door zyn Digt, om een schenkaadje pleyt!
Dan was noyt Boer zoo hoog, als hy, gestegen,
Dan zou voor 't ooft, zoo mild hem uitgedegen,
De ploeg en graaf wegsmelten doots en bang.
Maar door 't gestreel, waar op de vleyers bogen,
Ziet Kadogan de troggelaars in de oogen,
En kent daar uit, den Kinkel aan zyn gang.
Zyn Wysheit, die het Frans gewelt hielp stutten,
Kan ligt hem voor een groven Boer beschutten.
Rustica gens
Est optima Flens
Sed pressima Gaudens.
| |
[pagina 460]
| |
E. Verkeerde pluim
ô! Zanggodinnen waarom dus verkeert verhuist,
En aan een Lompen Boer uw heiligdom vertuist?
Of waand ge door die daad, als door een wonderteeken,
De vlag van Helikon te trotser op te steken;
Als riep Natuur: waarom met Pallas zig vermoeit
Daar ook Apôls Laurier op Pales akker groeit,
Dat alle wysheyts en geleertheyts erf den mond sluit?
Geloof me! eens prinsen vlag past op geen Boeren strontschuit.
Dat toont ons Poot, zoo wyt door uwe gunst vermaart,
Een Boer in zyn gedrag en niemands by zyn waard.
Hoe Lieflyk op uw fluit die Kinkel zig laat hooren,
Het is en blyft een boer van agtren als van voren.
|
|