Hubert Korneliszoon Poot
(1979)–C.M. Geerars– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina II]
| |
[pagina 1]
| |
Inleiding
De grontslagh is onnut zoo 't bouwen stil blyft staen.
Daer valt nogh heel wat nieus van mynen staet t'ontvouwen.
h.k. pootGa naar voetnoot1
In zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkundeGa naar voetnoot2 schreef G. Kalff in 1910 na de vermelding van de opstellen van Beets en Huet over Poot: ‘... toch valt voor een studie van den mensch en dichter Poot nog wel iets te doen.’ Deze wens werd in 1925 door Jan WalchGa naar voetnoot3 en in 1939 door Pierre van ValkenhoffGa naar voetnoot4 herhaald. Over Poot bezitten wij een omvangrijke litteratuur. Merendeels bestaat deze evenwel uit korte algemene beschouwingen over de dichter en diens werk, of uit detailstudie. In de loop der eeuwen werd het beeld van de dichter, zijn betekenis en zijn plaats in onze letteren steeds duidelijker. Was men in vroeger tijd gewoon Poots werk te beschouwen als een schone naklank van onze zeventiendeeeuwse litteratuur, in het oog vallend in een tijd van neergang onzer dichtkunst, onze eigen tijd geraakte niet alleen tot een beter inzicht omtrent de betekenis van de eerste decennia der achttiende eeuw, maar zag ook in Poot niet langer uitsluitend de knappe navolger van onze grote dichters als Hooft en Vondel; men eerde hem als de eerste moderne dichter, in wiens persoon en werk, zonder beïnvloeding van buitenaf, en voor ons land ongekend vroeg, zich de verschijnselen voordeden, die kenmerkend zijn voor de periode der Romantiek. Het uitvoerige onderzoek, dat ik in de loop van enige jaren instelde naar het leven en de werken van de dichter, bracht een verrassend aantal niet bekende feiten, handschriften en uitgaven aan het licht. Het omvangrijke materiaal dat verwerkt moest worden, heeft deze studie enigszins het karakter van een mozaïek gegeven. Maar om een zuiver totaal-beeld van de dichter en diens werk te verkrijgen, mocht geen enkel onderdeel verwaarloosd worden: ‘Geen mozaiek is mogelijk, | |
[pagina 2]
| |
tenzij alle stukken aanwezig zijn, en van de juiste vorm en kleur.’Ga naar voetnoot1 Een afzonderlijke behandeling van Poots leven enerzijds en van zijn handeling van de levensgeschiedenis en nauw daarmee verbonden de wordingsgeschiedenis van de werken, leek mij noodzakelijk tot het verkrijgen van een juist beeld van zijn figuur in onze letterkunde. Poots dichterlijke werk omvat drie bundels. Elk van deze bundels is tevens de weerspiegeling van een bepaalde periode uit zijn leven. Gedichten I bevat de gegevens over zijn jeugd, Gedichten II over de crisistijd in zijn leven en Gedichten III over zijn laatste levensjaren, die gekenmerkt worden door een algehele verinniging.
De hoofdstukken I-VI vormen het eerste deel van deze studie; zij behandelen de jaren 1689-1722, de jeugd van de dichter, die werd afgesloten met de publicatie van Gedichten I. Hoofdstuk I bevat de gegevens over familie, opleiding en eerste ontwikkeling als dichter.Ga naar voetnoot2 In hoofdstuk II worden de Mengeldichten van 1716, later opgenomen in Gedichten, I, besproken. De minnedichten, die het grootste en belangrijkste deel van dit bundeltje uitmaken, gaven aanleiding tot een onderzoek naar de invloed van het petrarkisme op het werk van Poot. Hoofdstuk III bevat de publicaties uit de jaren tussen het verschijnen van de Mengeldichten van 1716 en Gedichten I van 1722. Een afzonderlijk hoofdstuk werd gewijd aan de beruchte twist tussen Poot en diens eerste uitgever Willis, waarbij een onderzoek naar de opvattingen aangaande het auteursrecht in het begin der achttiende eeuw noodzakelijk bleek. De Gedichten I van 1722 vormen het onderwerp van de beide volgende hoofdstukken. In hoofdstuk V zijn de personen, die in de bundel voorkomen, zoveel mogelijk in groepen verdeeld, waardoor een beeld verkregen werd van de maatschappelijke en culturele kringen, waarin de dichter verkeerde. Een genealogisch onderzoek leidde tot verrassende resultaten; o.a. bleek, dat Poot vanaf ongeveer 1717 nauwe relaties onderhield met kringen te Rotterdam, in welke de ideeën van de Rijnsburger Collegianten voortwerkten. Om overlading te voorkomen, werden de genealogische gegevens, die het bewijsmateriaal vormen, naar een Bijlage (IV) overgebracht. In hoofdstuk VI worden de gedichten uit de eerste bundel nader onderzocht. De | |
[pagina 3]
| |
navolging van en beïnvloeding door de klassieken en onze zeventiende-eeuwse dichters werd nauwkeurig nagegaan; in de tekst werd dit kort samengevat, terwijl het bewijsmateriaal in een Bijlage (V) werd ondergebracht.
De hoofdstukken VII-X vormen het tweede deel, zij bevatten de gegevens over de jaren 1722-1728, de crisisjaren in het leven van Poot. In hoofdstuk VII worden de moeilijkheden op maatschappelijk en religieus gebied en inzake de liefde behandeld. Hoofdstuk VIII bevat de publicaties uit de jaren 1722-1728, tussen het verschijnen van Gedichten I en Gedichten II. In de beide volgende hoofdstukken wordt op dezelfde wijze als bij de behandeling van Gedichten I, de tweede bundel besproken: in hoofdstuk IX de personen en in hoofdstuk X de gedichten.
Het derde deel omvat de hoofdstukken XI-XII, waarin de laatste levensjaren en het nagelaten werk van Poot besproken worden. De geringe omvang van de derde bundel, het kleine aantal personen dat daarin genoemd wordt, en de noodzaak bij de behandeling van deze levensperiode de meeste gedichten reeds te bespreken, maakten een indeling in afzonderlijke hoofdstukken, zoals in de beide andere delen, onmogelijk. Het was vooral deze derde periode in het leven van Poot, die tot op heden te veel werd verwaarloosd. Duidelijk blijkt, dat de dichter aan het einde van zijn leven een verandering heeft ondergaan, zowel in zijn levensopvattingen als in de ontwikkeling van zijn dichterschap. In deze jaren verscheen, voor zover wij konden nagaan, slechts één afzonderlijk uitgegeven gedicht. De meeste tijd besteedde de dichter aan arbeid voor het Werelttoneel, een omvangrijk emblemata-woordenboek. Aan deze uitgave, waarin wij Poot als een voortreffelijk prozaschrijver leren kennen, werd een afzonderlijk hoofdstuk (XII) gewijd.
Een overzicht van de Poot-litteratuur tot op heden plaatste ik als deel IV aan het slot van deze studie (hoofdstuk XIII), omdat men de discussie der eeuwen beter kan volgen, wanneer men eerst zo volledig mogelijk beschikt over de gegevens betreffende het onderwerp dier discussie.
Behalve de reeds genoemde Bijlagen, treft men achter in deze uitgave nog aan: enige bekeldichten van Campo Weyerman en anderen tegen Poot (Bijlage III), een datering van Poots gedichten in chronologische volgorde (Bijlage VI) en een bibliografie van diens werken (Bijlage VII). |
|