Prima!
Als ik iemand vraag: ‘Heeft je vader een fiets?’ en die persoon is inderdaad in het bezit van een vader die zo'n vervoermiddel bezit, kan hij antwoorden: ‘Ja.’ Of hij zegt: ‘Mijn vader heeft een fiets.’
Op dat moment weet ik dus dat zijn vader een fiets heeft.
Maar fietsen heb je in allerlei soorten en maten. Tussen het oerdegelijke Hollandse herenrijwiel, zoals ik dat vroeger voor mijn verjaardag kreeg, en de racefiets van Jan Raas, bestaat een wereld van verschil. Met andere woorden: als het antwoord op mijn vraag over die vader met die fiets ‘ja’ luidt, weet ik nog niet zoveel.
‘Fiets’ is de algemene aanduiding voor een tweewielig vervoermiddel, waarvan de wielen achter elkaar zijn geplaatst en dat men via trappers in beweging zet.
Wie dit zo leest denkt onwillekeurig: jawel hoor, gewoon een fiets.
Nu heb ik zelf een racefiets. Dus wanneer ik iemand zou vragen: ‘Heeft jouw vader een fiets?’, wil ik er misschien achter komen of hij toevallig een racefiets heeft. Want misschien zoek ik wel iemand om met mij te racen, zodat ik achter hem kan gaan rijden als we tegen de storm in moeten. Het antwoord kan dus luiden: ‘Mijn vader heeft een fiets,’ maar het kan ook verder gaan, nauwkeuriger worden: ‘Mijn vader heeft een sportfiets,’ of: ‘Mijn vader heeft een Raleigh sportfiets met een drieversnellingsnaaf.’ Of: ‘Mijn vader heeft een zilvergrijze Peugeot racefiets, met tien versnellingen. Het kleinste verzet is 42 × 21 en het grootste 52 × 14.’ Dit laatste zal de niet-kenner vermoedelijk weinig zeggen, maar toevallig is het de beschrijving van mijn eigen racefiets en iedere wielrenner weet nu dat hij een beetje moet oppassen als ik er aan kom.