De man in de woestijn deel 2
Die man staat nog steeds zonder benzine in de woestijn.
Hebben wij als luisteraars nu al door wat er met hem aan de hand is? Heeft hij het ons verteld, zonder dat wij dachten:
‘Wat een rare man, zegt dat ie geen benzine meer heeft. Nou, dat zegje toch niet tegen jezelf als je dat constateert. Je zegt hoogstens:...’
Ja, daar ging het om. Wat zegje in zo'n geval in een hoorspel? Het ademloos aan de transistorradio gekluisterde publiek heeft het begin van het spel gehoord. Een pruttelende motor. Stilte.
Dan bij voorbeeld het openen van een portier. Die luisteraars denken: zeker wat aan de hand met die motor.
Ze weten nog niet wat. Het kan van alles zijn. Benzine op.
Maar ook: ergens een lek, of wat anders. Legio mogelijkheden. Nu is het belangrijke van de situatie dat die man niets aan het ongemak kan doen. Op is op. Als de motor stuk was zou hij hem wellicht kunnen repareren, tenzij hij net zo onhandig is als ik. Maar als ik in een hoorspel bij mijn kapotte motor zou staan, zou ik misschien tot een komische alleenspraak kunnen komen, waarin ik de hele situatie kon uitleggen.
Ik kom de auto uit, open de motorkap (een onbestemd geluid) en buig mij over het motorblok. Nu zou het onzin zijn als ik tegen mijzelf zei: ‘Gek, die motor doet het niet meer,’ of zo iets. Wel kan ik mijzelf vragen stellen. Daar gaan we:
‘Hé, wat is dat voor draadje. Nou, dat zit goed vast. 's Kijken. Blauw hierin, groen in dat contact. Als een huis!’
Wat valt op aan deze monoloog? De meeste luisteraars zullen de verbinding tussen een motor die het begeeft en die draadjes wel kunnen leggen. Ze denken daardoor in de richting van een kapotte motor, door associatie van los zittende draadjes en de daaruit voortvloeiende storingen. Maar: er wordt gezegd dat