De terugkeer van Buffalo Bill
(1971)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
De antiquair Wisowsky werd op een dag bezocht door een man die hem een ‘voeg-vijftiende-eeuwse landkaart’ te koop aanbood. Wisowsky stelde geen vragen, hij schatte de man, schoof de kaart een eindje van zich af en bood een gering bedrag dat onmiddellijk geaccepteerd werd. Diezelfde avond boog Wisowsky zich over de landkaart. Zijn dochter, die zojuist haar rechtenstudie had beëindigd, manipuleerde naast hem met een loep. De kaart bood voorlopig geen herkenningspunten. De vervaardiger ervan was in ieder geval een vakman. Hij had een vaste en gedurfde penvoering, de omtrekken van een gebergte lagen scherp en hoekig in het landschap. Alsof de tekenaar vanaf een hoog gelegen plaats dit alles overzag, hangend in de lucht als Leonardo da Vinci's vogelmens. Wisowsky en zijn dochter hadden geen verstand van cartografie. En ze hadden weinig ervaring met oude boeken. Toch was het voor Wisowsky onmiskenbaar dat hij hier geconfronteerd werd met de wereldbeschouwing van een middeleeuwer, een man met fantastische voorstellingen van oppervlakteverhoudingen en kustlijn. Deze man was niet bang geweest zijn schema van de hem omringende werkelijkheid neer te leggen in lijnen en kleuren. Wisowsky dacht aan zijn kinderjaren, aan vriendjes en aan schatgraven. Hij vroeg zich af waaraan die tekenaar gedacht had. Op het perkament onder de leeslamp stond een stuk land. In dat land lag een binnenzee, waarbij in minuskels een naam stond: mare tymalpium. Dit waren de enige woor- | |
[pagina 9]
| |
den op de kaart. Hadden zich ook nederzettingen bevonden in het gebied waarvan deze zee van Tymalpium deel uitmaakte? De cartograaf had ze niet ingetekend. De kaart vertoonde in de hoeken bruine vlekken. Het perkament was nog vrij soepel. De dochter had een vriend die bij een museum werkte. Maar Wisowsky, plotseling bevangen door een geheimzinnig heimwee als hij naar de kaart staarde, had geen behoefte aan deskundigen.
Wisowsky droomde van mare tymalpium. Nu nam de zee gestalte aan, kusten verschenen, en vogels, luid kwetterend, zetten zich neer op de stranden. De atmosfeer was vol damp. Schimmen speelden rond zijn hoofd en maakten hem zelfs in zijn slaap duizelig. Mannen kwamen hem aan zijn haar trekken, terwijl uit de nevelige verte vrouwen in veren jurken langzaam naderden om hem te troosten.
Zijn vrouw wist niets over de aankoop van haar man. Weliswaar had zij de kaart gezien, maar haar wereld was niet voor uitbreiding vatbaar. De vrouw bakte een taart. De geur van gebak dreef de winkel binnen waar Wisowsky op klanten wachtte. Hij had de kaart voor zich liggen en probeerde door de loep te onderscheiden wat deze de avond tevoren onduidelijk had gelaten. Hij staarde op het perkament tot zijn ogen er pijn van deden. Buiten de vraag naar de waarde ging hem het gebied ter harte dat daar op die 25 bij 43 centimeter lag samengebald. Hij probeerde het eens met zijn wereldatlas: geen aanknopingspunten, niets dat met veel fantasie daar maar op leek. Hij deed die dag tamelijk goede zaken. De zomer hing zwaar over de straat waarin zijn winkel lag. Kinderen speelden in hun blote bovenlijven voor zijn deur. Bui- | |
[pagina 10]
| |
tenlanders betraden met ongeregelde tussenpozen zijn winkel en kochten kleinigheden voor een te hoge prijs. Waar het uit de klei getrokken toeristen betrof werden de grenzen van Wisowsky's eerlijkheid een paar centimeter verlegd. Hij glimlachte verbroederend en verkocht een ouderwetse lampetkan voor antiek. Het raam weerspiegelde de zon. Als een zee. Het was nu bijzonder stil in de straat. Zelfs de kinderen waren verdwenen. Wisowsky speelde met een pressepapier. Je moest er niet aan denken dat de kaart recent was. Recent stond in zijn branche zo goed als gelijk aan bedrog. Hoe kon hij in zijn eentje de waarheid achterhalen? En wat voor plezier verschafte het oordeel van een deskundige, zelfs als dat positief uitviel? Het leek of zijn brein zich verzette tegen een uitspraak over de kaart. Wisowsky stelde geregeld gedachten op papier. Het schrift waarin hij werkte bewaarde hij onder zijn kasboek. ‘De zee was vanavond geel. Er woei een harde wind die de lampen deed schommelen’, schreef Wisowsky. ‘Ik ben een zondagskind, maar ook een zondagskind blijf je vandaag niet zonder ervoor te werken.’ Dit laatste stond onomstotelijk vast. Hij kon er overigens niets aan toevoegen omdat de winkelbel rinkelde. Het gezicht van de man die binnenstapte was hij nog niet vergeten. - Kunt u mij die kaart terugverkopen? vroeg de klant. Ik bied u de dubbele prijs. - Het spijt me, zei Wisowsky. Die kaart heb ik al doorverkocht. Voor drie keer de prijs. De man glimlachte. - U bent nogal openhartig wat betreft uw winstmarge, zei hij. Al met al jammer. Zonder deze kaart is mijn atlas incompleet. Ik ben stom geweest. Ik had het een | |
[pagina 11]
| |
ogenblik financieel minder naar mijn zin. - Dat komt meer voor, antwoordde Wisowsky. Een atlas? - Bijna dertig kaarten, antwoordde de man. Van een gebied dat ik niet kan thuisbrengen. Soms denk ik dat een gek ze heeft getekend, maar dan... - Dan? herhaalde Wisowsky. - Ik weet het niet, zei de man. Atlantis, noem maar op. Het valt natuurlijk niet te zeggen. Ik zou die kaart graag terug willen hebben. Kunt u mij het adres geven van degene aan wie u hem verkocht hebt? - Dat is helaas onmogelijk, antwoordde Wisowsky. Mijn cliënten stellen een hoge mate van vertrouwelijkheid op prijs. Ik zal het zelf voor u proberen. Belt u mij morgen op. De man knikte, draaide zich om, liep de winkel uit.
Door het lichtgroene achterland was een weg getekend. En daar lag hij, aan het eind van de weg: mare tymalpium. Voorzichtig was de kaart uit de atlas gehaald. Die was misschien losbladig. Wisowsky hield de kaart bij het licht, maar hij herinnerde zich bijtijds dat perkament geen watermerk bezit. Hoe ouder hij werd, hoe meer vroeger opgedane kennis begon te vervagen. Wisowsky was een deskundige op het gebied van namaakantiek. Hij wist van waarmerken en bonafide garanties van echtheid. Codicologie viel buiten zijn terrein. En wat hij er ooit van wist was weggezakt in zijn geheugen. Hij keek naar de kaart, en de zee boeide hem. Daar zouden wel geen badgasten geweest zijn. Namen mensen eigenlijk vakantie in de middeleeuwen, of was rust een strafbare ontkenning van de erfzonde? Wisowsky ging moeizaam terug in het verleden; dat betekende dat hij verdwaalde in zijn fantasie. Het verleden | |
[pagina 12]
| |
bestond niet, het had een ogenblik bestaan toen het nog geen geschiedenis was, en daarmee basta. Hij moest naar de kaart blijven kijken, naar de verkleuring bij de randen, de bruine letters die hij met moeite kon lezen, de kleuren van water en zand. Hij zat met zijn hoofd in zijn handen; buiten speelden nu weer kinderen verstoppertje. De winkel was een stofnest. De zon droogde alle rotzooi die er stond opgeslagen uit tot op de houtworm.
De volgende dag belde de man. Wisowsky vertelde hem dat, mits er werd betaald, de kaart bereikbaar was. De man gaf hem zijn adres en vroeg Wisowsky langs te komen. 's Middags nam zijn dochter haar museumkennis mee voor de lunch. Buitengewoon interessant meneer Wisowsky, deze kaart is echt, het blad is trouwens een palimpsest, het is dus vroeger beschreven geweest en daarna afgekrabd om het opnieuw voor beschrijving geschikt te maken. Had u dat nog niet gezien? - Ja, zei Wisowsky. Een palimpsest. Wat heeft er dan onder gestaan? - Dat is nu de kernvraag, zei de jongeman. Al met al gefeliciteerd: een belangrijke wetenschappelijke ontdekking. Daar kunt u veel geld aan overhouden via daarvoor beschikbare fondsen. Ik kan misschien voor u bemiddelen bij de directeur van mijn museum. Kijk eens meneer Wisowsky, tussen ons, belasting betalen we meer dan genoeg. Je hoeft de overheid niets cadeau te geven. Als ik u dus een vraagprijs mag voorstellen... - Dat komt nog, zei Wisowsky ongeduldig. Wat heeft er vroeger op dat perkament gestaan? De jongeman haalde zijn schouders op. - Als u die kaart eens aan mij meegaf, stelde hij voor. Wisowsky keek wel uit. Terwijl zijn vrouw zich onledig hield met het repareren | |
[pagina 13]
| |
van een broekzak boog hij zich samen met zijn gast nog een keer over de kaart. Het was een bijzondere kaart. De kleuren bleven op de meeste plaatsen zeer helder; een voorbeeldige verfmenger. - Het is eigenlijk jammer dat we hem moeten verkopen, zei de jongeman. Er zit een publikatie in. Maar publikaties brengen meestal pas na tientallen jaren hun geld op in de vorm van een hoogleraarschap. Hij glimlachte. Hij zag zich al als hoogleraar. De dochter keek met een lichte kleur op haar wangen naar zijn handen die de loep dichtklapten. Wisowsky merkte de belangstelling van zijn dochter voor haar kennis. Misschien wilde ze met hem naar bed. Hij wist verbazend weinig van het liefdeleven van zijn kind. De vingers van de jongeman volgden de boorden van de zee. Een tamelijk woest landschap. Boven de waterspiegel stonden bomen. Een ogenblik keek de antiquair naar het naakte beeld van een speels, bruin meisje, maar spoedig trok het landschap dicht en gingen haar vluchtig geziene borsten verloren. De heuvels werden overschaduwd door Mars, niet door Venus. Zoveel dingen stonden te gebeuren in dat landschap dat Wisowsky slaap kreeg. De dochter en haar kennis verdwenen uit de kamer. De antiquair legde zich neer op de sofa.
Toen hij wakker werd, haalde hij het adres van de bezitter van de atlas te voorschijn. De straat waarin hij woonde lag een half uur lopen van zijn eigen huis. Opeens leek het hem beter van tevoren poolshoogte te gaan nemen, alsof zijn voorgenomen bezoek in het teken stond van misdadigheid. Zo liep hij even later door een aantal straten die niet grauwer waren dan de zijne. De huizen hadden er alleen meer portieken. Daaruit kwamen mannen en vrouwen. | |
[pagina 14]
| |
Een plotseling opkomende hartstocht dwong hem dicht langs de huizen te lopen. Een antieke schim in de nacht. Zijn roede zakte in elkaar als een soufflé. Hij dwaalde nog een tijdje door de straten, passeerde de huurkazerne waar de bezitter van de atlas woonde, en nam de tram naar huis. Zonder omwegen greep hij zijn vrouw, die god en de twaalf apostelen bij elkaar vloekte. Wisowsky's broek hing als een vredesvlag van het bed af. Zijn vredigheid was nu voorbij. Hij had geen ambitie om op zijn leeftijd inbreker te worden, maar handschoenen vormen een uitstekende remedie tegen identificatie. Hij stak een extra paar sokken bij zich en deed een half pond groene zeep in een stuk pakpapier. Natuurlijk wist hij niet zeker of hij de atlas ging stelen. In ieder geval ging hij op weg. Dit keer was er geen sprake van dat meiden zich op de treden van de portieken bevonden. Het was zo stil in de buurt die hij kort geleden verkend had, dat hij huiverde. De nacht begon. Als hij opschoot kon hij terug met de laatste tram. Beurtelings bang en gerustgesteld - een eerlijk man heeft niets te vrezen.
Zoals hij verwachtte hield de portier van de huurkazerne zich onledig in de kroeg. Het trappenhuis lag in het halfdonker. Een armoedige troep. En dat hierboven zulke vergezichten waren. De ontdekkingsreiziger hees zich de trappen op. Zijn uitrusting zat veilig in zijn zak. De woning bevond zich op de zevende verdieping. Hij moest een brandtrap vinden, daarna een balkon. Hij had zich een voorstelling gevormd van de juiste ligging van de huizen, en dat was alles; hij had niets van een professional. Toen hij boven was gekomen wist hij dan ook niet on- | |
[pagina 15]
| |
middellijk hoe hij dit moest voortzetten. De lange gang was leeg, en iedere stap zette hij moeizamer. De geluiden van het huis stelden hem niet op zijn gemak. Vochtplekken hadden de muren van landkaarten voorzien, maar deze bezaten niets geheimzinnigs. Wisowsky dacht met afschuw aan zijn missie, hij begreep trouwens niet waarom hij verder ging. De deur van het appartement dat hij via een balkon wilde betreden, stond op een kier. Hij bleef staan. Op dat ogenblik zwaaide diezelfde deur open en breed glimlachend trok de eigenaar van de atlas hem het huis binnen. - Ik heb u verwacht! riep de man. En u heeft de kaart meegenomen! - Ik kom naar de atlas kijken, zei Wisowsky. - Dat wist ik! riep de man vrolijk. Maniakaal! Net als ik! Komt u toch binnen. In het huis heerste wanorde. Stoelen stonden kriskras door de kamers. De gang was bezaaid met boeken, manuscripten. Wisowsky ontdekte antiek van waarde, ordeloos opgestapeld tussen prullaria. Een sjieke voddenman leek hier zijn hoofdkwartier te hebben ingericht. Bierflessen zorgden voor de opvulling van open plekken op de grond. Ook bevond zich een jonge vrouw in huis, eigenlijk een meisje. Zij bewoog zich voort gehuld in een kimono, en te zien aan haar gelaatskleur bracht zij grote delen van de werkdag door in bed. Toen zij zich bukte om een drankfles te verzetten, zag Wisowsky haar borsten hangen, wit en stevig. Zij deed hem op de een of andere manier denken aan Tarzan, langs vlezige lianen slingerend in een decadent oerwoud. Hij maakte een nietszeggend praatje met haar toen de man zich voor een ogenblik verontschuldigde. Haar stem klonk aangenaam, zij | |
[pagina 16]
| |
ging op de rand van een stoel zitten en sloeg haar benen over elkaar. Wisowsky schoof ongemakkelijk heen en weer. Zijn broek zat niet lekker. Toen de man terugkwam hield hij een in een leren band gevat boek onder de arm. Op de rug stond een bibliotheeknummer in zeventiende-eeuws handschrift. Daarop leek het tenminste. - De geschiedenis van onze atlas kunnen wij vanaf het begin van de negentiende eeuw achterhalen, zei de man op doceertoon. - Hoe komt u aan de atlas? vroeg Wisowsky. De man glimlachte. Het meisje beet op haar vingers. - De middeleeuwen hebben ons over hun wereldbeschouwing niet in onzekerheid gelaten, ging de man verder. Vertellingen, moralisaties, religieuze nonsens, angsten... Woord en beeld zijn geduldig. Hoe stond het in die tijd met de cartografie? Met wie het landschap werd bevolkt is zo langzamerhand duidelijk. Helaas is de filologie van de middeleeuwen een ten dode opgeschreven wetenschap. Ik betreur dat. Ik zou volledig willen weten welke aspecten van zo'n tijd nog zinvol kunnen zijn in onze eeuw. In welk universum dacht de middeleeuwer dat hij rondreisde? Hoe zag hij zijn geboortegrond, of de geboortegrond van zijn voorouders, van zijn verre verwanten die door de zee dreigden verzwolgen te worden? Deze vragen worden door mijn atlas verhevigd. Vanuit Italië kwam hij in 1823 terecht in een particuliere boekerij in Wenen, in feite reisde hij met deze boekerij mee naar die stad. Nu zult u de vraag stellen: wie was de eigenaar, en is het zeker dat de atlas geen vervalsing is. - Bent u filoloog? vroeg Wisowsky. - Ik heb ervaring op dat gebied, antwoordde de man. Vanuit de boekerij in Wenen, om dit verhaal af te ronden, verdween de atlas een jaar later in de koffer van een student. Het feit dat een student de atlas onder zijn | |
[pagina 17]
| |
hoede nam is een aanwijzing dat de eigenlijke bezitter aan een universiteit verbonden was. Dit is juist. In dat jaar 1823 verhuisde een Romeinse hoogleraar in de geologie wegens onenigheid over de interpretatie van enkele natuurkundige vraagstukken naar Wenen. Hij is de man die wij zoeken. Een aantal biografische feiten over hem staan vermeld in de annalen van de universiteit van Rome. - Waar kwam de student terecht? vroeg Wisowsky. - Die student, zei de man, heette Costello. Op zijn vierentwintigste trouwde hij met een Duits meisje. Zijn kleinkinderen emigreerden naar Amerika. Zij werden ouder, en steeds bleef de atlas in hun bezit. Ik bij voorbeeld kreeg hem van mijn vader, die er niet naar omkeek, hoewel hij op de hoogte was van de waarde. Mijn naam is Costello, dat zal u nu duidelijk zijn. - Hoe kwam uw voorvader, de student, aan die atlas? vroeg Wisowsky. Waarom ontvreemdde hij hem uit de bibliotheek van de hoogleraar? Costello keek op zijn horloge. - Ik ben een gokker, zei hij. Morgen zijn er paardenraces en ik moet mijn bookmaker nog bezoeken vóór middernacht. Wilt u mij een half uur excuseren? Wisowsky bleef alleen met het meisje en de atlas. Dat was even een moeilijke keuze. Het meisje interesseerde zich niet voor de atlas. Zij had het te druk met haar kimono. Toen Wisowsky naar de tafel met het erfstuk liep, kuchte hij. Een licht geruis. De kimono gleed omlaag tot op haar voeten. Toen hij na enige tijd even naakt als zij aan haar zijde stond, besefte hij dat hij op zakenreis was. Het half pond groene zeep zat in zijn jaszak en het meisje vond het toen zij de jas verlegde; zij drukte het tegen zijn onderbuik. Hij greep haar en de zeep kwam over de grond. De geluidjes die zij maakte hoorde hij soms in de stilte van | |
[pagina 18]
| |
zijn winkel. Het waren ook de geluiden die de landkaart dichterbij had gebracht. Wisowsky dacht aan zijn eigen vrouw, en zijn leven werd teruggebracht tot een keurige mislukking. Haar kussen smaakten niet naar bedorven voedsel en haar schoot was minder gewillig dan hij gewend was. Daarom lukte het een tweede keer die avond. Een erg verouderd dier dat hij geen leeuw durfde noemen, vocht zich in hem terug. Het plafond vertoonde strepen als een kustlijn. Uiteindelijk zat hij met alleen een hemd aan op een bankje. Het meisje sprak weinig (ze kon zijn dochter zijn, aan de andere kant beslist niet). Zij peuterde aan de nagels van haar teen. Elke beweging die zij maakte, meende hij zich te herinneren. Maar toen hij aan zijn vrouw dacht, aan de winkel, de vergeelde papieren, de stoelen waarop generaties met geplette broeken en gebloemde jurken hadden gezeten, aan zijn dochter die hem niet werkelijk nabij stond, aan de geur van taart en het geschetter van radio's - toen hij naar zijn witte benen keek en aan de kinderen dacht in de straat, werd Wisowsky bang. Hij kon zijn hand niet meer meteen stilhouden. Het meisje beet weer op haar vingers en vroeg: - Hoeveel denk je dat die atlas waard is? - Ik wil alleen jou, antwoordde Wisowsky. - Denk je dat hij die atlas wil verkopen? vroeg zij. Denk je dat hij jou die losse kaart aanbood om je hier naartoe te krijgen? - Ik weet niet of hij wil vekopen, zei Wisowsky onwillig. - Jij bent een ouwe vent, zei het meisje. Jij bent een vertraagde opname van een ouwe vent. Wisowsky haalde zijn schouders op. - Trek je broek aan, zei ze. Toen hij daarmee bezig was, kwam de eigenaar van de atlas binnen. Hij droeg een ander, donker blauw pak en | |
[pagina 19]
| |
aan zijn arm hing een parapluie. - Wat doe jij daar ouwe? informeerde hij. Hij liep regelrecht op de antiquair af en sloeg hem om zijn oren. Daarna verminkte hij Wisowsky's neus met een boksbeugel. Bloedvoren verschenen op Wisowsky's wang. Terwijl zijn hoofd bonkte, dwong Costello hem naar de atlas te kijken. Het was de fraaiste atlas die ooit was gemaakt, een meesterstuk. Een zeventiende-eeuwse liefhebber had de kaarten zeer zorgvuldig in leer laten binden. - Luister goed, zei Costello. Nog een stukje geschiedenis. Hoe kwam de atlas in het bezit van de student die er uiteindelijk mee emigreerde? Toen de oorspronkelijke bezitter zijn atlas voor een goede prijs had verkocht aan de hoogleraar van de universiteit van Rome, reisde hij deze achterna naar Wenen. Overigens moest hij het land wel uit. De politie zat hem op de hielen. Toen de hoogleraar in Wenen was aangekomen publiceerde hij een artikel ‘Verhältnisse der Mittelalter: de origine geographicae’, in een Duits vaktijdschrift voor filologie. In dit artikel, dat in ieder geval van een niet geringe brutaliteit getuigde, voorzag hij de enorme bedragen die geboden zouden worden voor relicten van de oudheid. Naast een aantal wetenschappelijke vaagheden sprong in het bijzonder deze pijnlijk juiste conclusie naar voren. Het artikel had een opmerkelijke invloed, echter niet om de bewering die ik aanhaalde, maar om de fantastische nonsens over verdwenen werelden die deze man zijn lezers voortoverde. Toen allerlei collega's zijn bezit kwamen bezichtigen, was het plotseling verdwenen, en de atlas werd beroemd omdat niemand kon bewijzen dat hij niet bestaan had. Toen de geleerde zich nog steeds de haren uit het hoofd trok, zat de band allang in de bagage van mijn grootvader. Als enige had hij de bewering over de toekomstige waarde begrepen. Dat was in die tijd een | |
[pagina 20]
| |
unicum. Waarom hij dan en anderen niet? Denk eens na. Je herinnert je dat de oorspronkelijke bezitter van de atlas de hoogleraar was nagereisd naar Wenen. Daarna werd de atlas gestolen door een student. Hoe wist de student van de atlas? Via het artikel? Het is eenvoudiger: de student, mijn grootvader, was zelf die oorspronkelijke bezitter. Hij was een geleerde oplichter en een groot grafisch vakman. Hij had de kaarten getekend op vijftiende-eeuws perkament dat hij eerst had afgekrabd. Handschriften waren toen heel makkelijk te verkrijgen. Hij was een vervalser en hij wilde dat zijn werk beroemd werd. Hij verkocht het en liet de koper zijn artikel publiceren. Zo lag het bestaan van zijn werkstuk op schrift. Hij wist precies aan wie hij verkocht. Hij had de geleerde uitgezocht uit het onnoemelijke aantal fantasten dat zich bezighield met wetenschap. Hij had succes. Hij stal zijn werkstuk terug. Hij maakte het omstreden en hij hoopte dat het later meer zou opbrengen, maar hij begreep toen niet dat hijzelf dan allang dood zou zijn. De kleinzoon van de vervalser Costello vouwde een krant open: op bladzijde 9, tweede kolom onder, stond een minuscuul bericht over een in familiebezit van emigranten opgedoken atlas. Deze atlas, in de vijftiende eeuw getekend van een nu onbekend landschap, vormde sinds zijn verdwijning in de negentiende eeuw een strijdpunt tussen geleerden. - De tijd is aangebroken dat grootvader zijn geld opbrengt, zei Costello glimlachend. Ik heb het een en ander van hem geleerd: zo heb ik jou zorgvuldig uitgekozen. Wisowsky keek naar zijn eigen naam die in de krant als ontdekker van de atlas stond vermeld. - Je hebt hem van mij gekocht, zei Costello. Ik weet niet hoe ik eraan kom en jij vond de naam van onze atlas terug in een werk over cartografie dat je via de syste- | |
[pagina 21]
| |
matische catalogus in de universiteitsbibliotheek hebt aangetroffen. Het is een beetje onwaarschijnlijk dat een obscuur handelaartje als jij zoveel inzicht aan de dag zou leggen, maar dat is goed voor de publiciteit, het drijft de prijs omhoog. Ik heb tegen die krant gezegd dat je pas morgen bent te spreken. Wisowsky vroeg niet verder hoe hij tot Costello's uitverkorene was geworden. Voor zijn ogen bewoog mare tymalpium. Zijn oren waren vol van een verrukkelijk gezang. Maar zijn hoofd bonkte van pijn. Zijn gezicht was zo verminkt dat zijn vrouw zich voor hem zou schamen. Dat was het enige dat iemand haar kon aandoen. - Ik zal je thuisbrengen, zei Costello. Ik zal wel een verhaal voor je verzinnen. Dat is, als wij tot zaken komen. De verdere procedure zullen wij samen nog rustig bespreken. - Hij is een ouwe vent, zei Wisowsky's kortstondige minnares. Hij is niet meer dan een vieze ouwe vent. Ondanks de pijn raakte Wisowsky geboeid door de handel voor zijn ogen. De man stond naast hem en het meisje - zij had een mantelpak aangetrokken - schroefde de dop van een flesje jodium. Wisowsky zag dit alles door zijn tranen heen. Hij huilde niet werkelijk. De atlas voor zijn ogen had zoveel te vertellen, er was zoveel aan onderzoek en verbeelding overgelaten, dat hij zich steeds meer ging interesseren voor de geniale man die dit had vervaardigd. Het was zelfs de vraag in hoeverre hier nog sprake kon zijn van oplichting. - Ik betaal je vijftien procent, zei Costello. En Wisowsky wist dat hij nu nog wel iets anders te doen kreeg dan een handjevol toeristen waardeloze prullen voor antiek verkopen, en dat hij hiervandaan niet meer kon terugkrabbelen naar zijn bestaan aan de oppervlakte. in de geur van taart, bij het gejengel van kinderen. |
|