zijn. Maar Karen zei dat ze de verzorging van haar vader zonder problemen alleen af kon. Zij was duidelijk geheel op hem gericht, gedroeg zich afwezig en liet Philip met geen woord merken dat zij de intimiteit die tussen hen was ontstaan zelfs maar herinnerde.
Maar toen hij de koffers naar de auto bracht en het oliepeil controleerde, kwam zij plotseling naar hem toe. Zij lachte lief tegen hem en zonder dat zij daarover hoefden te spreken, wandelden zij de tuin in, waar de tinten groen feller en sprekender leken dan de dag ervoor, nu het 's nachts flink had geregend.
‘Het is goed dat je weggaat Philip,’ zei ze. ‘Na gisteren zou het me pijn doen dat ik geen aandacht aan je kan besteden. Ik heb vannacht naar je verlangd. Ik heb er zelfs over gedacht naar je toe te komen en bij je te slapen. Voel je niet belast dat ik dat zeg. Want ik wist dat het beter was het na te laten. Ik werd bang voor de kuil waarin ik zou vallen als je terugging naar het leven waar ik niets van weet. Als ik je ernaar gevraagd had, zouden wij anders tegenover elkaar hebben gestaan. Maar ik verdraag het nu niet dat mensen die iets voor mij betekenen mij inlichten over hun verleden.’
Zij legde haar hoofd tegen zijn arm, maar trok het snel weer terug, alsof zij schrok.
‘Ik ben bang dat vader spoedig zal sterven,’ zei ze. ‘Ik ben zo lang met hem alleen geweest dat ik niemand om mij heen verdraag. Misschien zou het met jou anders zijn. Ik weet niet hoe ik mij zal houden.’
Hij bleef staan en overzag de tuin. Hij trok een blad van een struik en verpulverde dat tussen zijn vingers.
‘Waarom doe je dat?’
‘Ik weet het niet. Om iets te doen te hebben, denk ik.’