den te verlangen. Als wij na een jaar terugkeerden in het huis dat nu niet meer bestaat, hield de kettinghond zich stil in blijde herkenning. Wij renden naar de schelpenhoop achter het huis, om er de zeldzame hoorntjes te zoeken waarin wij de zee hoorden ruisen met zijn herinnering aan schateiland.
Mijn moeder at badchocolade van de firma Van Wely en mijn vader kocht elke dag haring. Als het regende, en vroeger, dat weet ik zeker, regende het soms een hele maand lang - als het water dus bij bakken uit de lucht viel, dan trokken wij de duinen in en zochten er bramen, slopen rond de bunkers, vonden de kwalijk stinkende uitwerpselen die de Duitsers er bij hun vertrek nog gauw in gedeponeerd hadden.
De Duitsers waren toen nog niet terug in Noordwijk. Het leek wel alsof er alleen nette mensen op het strand kwamen, dokters en notarissen, ieder jaar dezelfden. Wij kenden elkaar; na jaren begonnen wij zelfs voorzichtig met groeten.
Met mijn vader ging ik naar de paardenraces op de boulevard.
Aan het eind van de maand altijd het vuurwerk, dat de meeste keren sissend verging in een plensbui. Als je geluk had was daar ook het geheimzinnige lichten van de zee, waarvoor mijn moeder ons uit bed haalde, opdat wij met eigen ogen het wonder aanschouwden.
In de kleine voorkamer, waar de pendule sloeg, organiseerde mijn vader boetseerwedstrijden waar-