[IX]
‘Ik klopte op je deur en daarna heb ik maar gebeld,’ zei Thérèse de volgende ochtend. ‘Maar je nam niet op. Ik maakte me ongerust.’
‘Wat zou er in godsnaam kunnen gebeuren?’
‘Ik dacht wel dat je sliep. Ik wilde het zeker weten.’
‘Nu ben ik wakker.’
‘Ben je soms laat uit geweest?’
Ik knikte.
‘Waar naar toe?’
‘Zo maar,’ zei ik. ‘De stad in.’
‘Heb je nog iets bijzonders gezien?’
‘Een stad met weinig verkeer. En een theater waarin Juliette Gréco optreedt.’
‘Weet je hoe het heet?’
‘Ben ik vergeten.’
‘Wil je er heen?’ vroeg ze. ‘Dat kan ik wel regelen.’
‘Ik weet het niet,’ zei ik slaperig. Maar snel bedacht ik mij en voegde eraan toe dat ik het best vond.
‘Zij is de grootste,’ zei Thérèse. ‘Zij is de enige die nooit zal vervelen.’