verliezen,’ meen ik mij letterlijk te herinneren uit de recensie. De tante van Charlie. Ik had beter naar een echte klucht kunnen gaan. En als ik een wonder verwacht, kan ik beter afreizen naar Lourdes.
Dan kom ik aan de ingang van het theater Thérèse tegen. ‘Is dat Danny niet?’ klinkt een stem van opzij.
Ik zoek tussen de menigte naar een bekende. Het moet iemand zijn die mij als jongen gekend heeft. Sinds mijn eerste publikatie luidt mijn voornaam Daniël.
‘Danny,’ zegt Thérèse, als ik haar herken. ‘Danny, jongen, we mogen wel zeggen dat de wereld vreemd in elkaar zit.’
Ik hoef nauwelijks te vragen hoe het met haar gaat. Zij ziet er chique gekleed uit, maar haar uiterlijk toont een persoonlijk verslag van verval.
‘Danny,’ zegt ze. ‘Mag ik nog steeds Danny tegen je zeggen?’
‘Als je daar zin in hebt. Ik heet al twintig jaar Daniël.’
‘Dacht je echt dat ik dat niet wist?’ zegt ze. ‘En is het niet vreemd en onbegrijpelijk toeval dat we elkaar hier ontmoeten?’
Vreemd en onbegrijpelijk is het toeval, naar mijn weten, altijd; zelfs het voorspelbare heeft maar al te vaak zijn onthutsende kanten. Dan is er nog iets anders: het treft mij diep dat wij elkaar hier tegenkomen. Maar op hetzelfde moment is deze ontmoeting niet onbegrijpelijk en evenmin toeval. Met onzichtbare inkt krassen de gebeurtenissen in ons leven tekens in het geheugen. Soms lijkt er sprake van een ijzeren consequentie die ze uit de vergetelheid terughaalt.