Bitter & zoet
(1975)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
[pagina 97]
| |
De eerste keer dat ik haar tegenkwam, leunde Angie Hoffman tegen een muur van stevig bordkarton. Zij hield een spiegeltje voor haar gezicht en met een wijsvinger veegde ze make-up over haar wangen, maar ik zag meteen dat ze gehuild had, en flink ook. Ik had haast en liep al een kwartier lang de regisseur Gustaaf Temming te zoeken, met wie ik omstreeks deze tijd een afspraak had. Toen ik vlakbij Angie was (die toen volslagen onbekend was, zodat ik ook haar naam niet kende) floot iemand achter mij schel. Zij liet het spiegeltje zakken, keerde zich om, snikte nog een keer hartgrondig en vertoonde vrijwel op hetzelfde ogenblik een stralende glimlach. Angie Hoffman was op dat moment een edelfigurante. In de film die Temming onder handen had, speelde zij haar eerste kleine rol, als vrouw van een beruchte inbreker. Toen de man, om wie de film draaide, thuiskwam na een geslaagde uitbraakpoging, zag het filmpubliek haar voor het eerst, terwijl zij het echtelijk bed deelde met een vriendelijke neger die in drugs handelde. Haar rol in Temmings film was daarmee ook bijna beëindigd. Met een verschrikte, maar lenige beweging, sprong zij uit het bed, waarin de neger een beetje zielig bleef liggen. Ik heb deze passage later nog een aantal keren terug- | |
[pagina 98]
| |
gezien. Bij de eerste hervertoningen lette ik natuurlijk voornamelijk op de opwindende uiterlijkheden: de opzwaai van haar borsten en de achteloze wijze waarop ze haar hand voor haar venusheuvel bracht. Die laatste beweging had zij moeten instuderen, want, zoals Temming in een interview liet zetten ‘zelf zou ze niet op de gedachte zijn gekomen, jongen’. De vijfde en de zesde keer begon ik op andere dingen te letten. Op haar hoofd bijvoorbeeld, dat een beetje scheef hing. Als je goed keek, was het net of ze tijdens de opname luisterde tot de regisseur haar toe zou roepen haar hand op de gewenste plaats te leggen en hem daar te houden. Er stond een beetje spuug op haar lippen en van schrik was weinig sprake. Ze stond verwonderd naar haar echtgenoot te kijken en het lukte haar niet schrik in haar ogen te toveren. De inbreker schreeuwde een verwensing, en zij keek hem aan alsof ze zeggen wilde: ga maar op mijn plaatsje liggen lieveling, dat is nog lekker warm, en ze vergat dat daar die neger lag, ze stond op het punt in lachen uit te barsten om de belachelijkheid van de situatie, waarin haar man ‘verdomde vuile teef’ tegen haar riep, op een manier alsof hij dat op repetities van de gedetineerdentoneelclub vele malen had geoefend. Er stond haar eigenlijk niets anders te doen dan even lichtvoetig als daarnet de kamer en de scène uit te lopen, maar door de truc van de cutter werd zij er in een volgende shot weer bijgehaald, en daar kreeg ze een oplazer tegen het hoofd van haar misdadige levensgezel. Die laatste scène moest een aantal keren worden | |
[pagina 99]
| |
overgenomen. Zij dook namelijk steeds zo behendig weg, dat hij tenslotte als een dolle op haar begon in te slaan. Dit was allemaal volgens het draaiboek en hij mocht haar natuurlijk niet hard raken. Toch ging de scène steeds niet geheel naar Temmings zin. De zesde keer, toen de acteurs er behoorlijk genoeg van begonnen te krijgen, struikelde de echtgenoot tijdens de achtervolging van zijn vrouw en het ogenblik daarna lelde hij haar uit alle macht tegen het aanrecht. Dit keer was de opname naar wens van de regisseur. Angie viel werkelijk en begon echt te huilen van pijn. Zij rende naar de kleedkamer. Meteen daarop wilde ze de studio verlaten, maar ze bedacht zich bij het muurtje waar ik haar zag staan, en toen haar tegenspeler haar floot, holde ze terug, want haar woede was alweer gezakt.
Angie heette in werkelijkheid Ingrid, maar die naam vond ze niet bij haar filmcarrière passen, en dat op een moment dat ze nog haar eerste test moest afleggen. De rol in Temmings Onderwereld was haar debuut; de film werd tamelijk gunstig besproken, met lovende woorden voor de ‘snelle actie’. Slechts een enkele recensent had tijdens de persvoorstelling ook naar de dialogen geluisterd, uitgesproken door de Nederlandse kampioen karate en de exwereldkampioen judo, gesecondeerd door enkele acteurs die nergens kampioen in waren. De film kwam zonder moeite uit de kosten. Angie's optreden haalde nauwelijks de recensies. Slechts in een enkele provinciale krant werd aan haar naaktheid een regeltje gewijd, zonder dat haar naam | |
[pagina 100]
| |
gehecht werd aan haar lichaam. Spoedig kwamen er nieuwe speelfilms waarin zij onbeduidende rolletjes kon gaan vertolken en daar tussendoor werd zij door een aantal modefotografen ingezet, zodat zij ook nog geld verdiende. De films die Temming na zijn Onderwereld maakte, zagen er professioneler uit, en er viel daarom minder onbedoeld te lachen. Die scène bij voorbeeld waarin Angie met haar neger in bed werd betrapt, veroorzaakte in de zaal waar ik hem voor de eerste keer zag een enorme hilariteit. Bij het wegslaan van de dekens werd het filmpubliek een flits getoond van een geheel uitgeblust en verschrompeld zwart geslachtsdeel, door de Filmkeuring kennelijk als ‘kunst’ bestempeld en daarom niet weggeknipt, en naar de opmerkingen te oordelen die ik om mij heen hoorde, stemde dit tot grote voldoening. Het is nu niet meer goed mogelijk de scène te bekijken zoals in 1964. Alleen het zeer bescheiden naakt was toen al een sensatie. Angie is op dit moment niet meer los te denken van het succes dat zij uiteindelijk met filmspelen bereikte. Toch keek ik ook toen al met extra aandacht naar haar optreden, want ik had haar een paar maanden daarvoor zien staan en als het ware door de scène heen zag ik mij lopen over het terrein waar zij zich op dat ogenblik niet minder ongemakkelijk voelde dan ik. Op dit punt gekomen, moet ik een principiële kanttekening maken bij de artikelenreeks die Mona Robbins over haar schreef in de Los Angeles Review van 12 januari tot en met 16 februari 1974. Het gaat Robbins er feitelijk om, aan de hand van een biografie van een bekende filmpersoonlijkheid, een aan- | |
[pagina 101]
| |
tal algemene opmerkingen te maken over wat mensen ertoe drijft zich onder de koudwaterstraal van de wereldpubliciteit te begeven. Nu is het, zeker voor een Nederlander, interessant te lezen op welke wijze Angie's filmjeugd wordt weergegeven, want daarover bezit Robbins weinig persoonlijke gegevens. Het is daarom meteen tamelijk stupide dat de schrijfster het niet kan nalaten achteraf Angie's toekomst te voorspellen uit summiere gegevens omtrent haar afkomst. Angie is enig kind. Ruim een jaar voor haar geboorte raakte haar moeder zwanger, korte tijd voordat de oorlog uitbrak. Via relaties kon de vrucht op medisch verantwoorde wijze worden afgedreven. Waarom? Wisten haar ouders dat de oorlog eraan kwam? Toch komt er in '41 wel een kind. Betekent dit dat de schok van de oorlog geen lange nawerking had? Robbins ziet het anders: ‘Haar moeder voorvoelde waarschijnlijk dat Angie bijzonder zou zijn, een apart kind dat alles in zich had om uit te stijgen boven anderen.’ Ook de krankzinnigheid van Angie's grootmoeder wordt aangevoerd als bewijs dat zij onder een heel speciaal gesternte was geboren, ‘net als alle andere opvallende mensen, kunstenaars in het bijzonder, die niet genoeg hebben aan de wereld zoals die op hen afkomt. Zij willen zichzelf voorgoed aan die wereld toevoegen. Zij willen de wereld in zichzelf weerspiegeld zien. Is dat niet de positieve zijde van het abnormaal zijn? Dat aandringende superego, dat toch ergens in geworteld moet zijn.’ Daar stond het superego, nasnikkend tegen een kartonnen wand. En ik raakte in verwarring, hoewel ze | |
[pagina 102]
| |
niet mijn hulp inriep. Ik wou onmiddellijk naar haar toegaan, maar ik begreep dat zij mij een opdringerige smeerlap zou vinden, en bovendien wist ik niet goed hoe ik haar moest aanspreken.
De tweede keer dat ik haar tegenkwam, was op een zondagavond in De Oude Herberg. Ter gelegenheid van het komende filmfestival in Arnhem, had ik mij een week lang rotgewerkt op een artikel over Buñuel, en ik was erin geslaagd pagina's vol te schrijven met analyses van zijn films, waarvoor ik naar Parijs had moeten reizen om ze te zien. Tijdens het schrijven overkwam mij steeds frequenter het opwindende gevoel dat ik iets unieks aan het opschrijven was, een van die zeldzame rechtvaardigingen van mijn bestaan. Dat viel dus tegen, toen ik overlas wat ik had opgeschreven. Meestal moet ik een stuk een paar keer herschrijven, maar staan de essentialia na twee keer op papier. Dat was nu niet het geval. Er stond een open deur in woorden. Het waaide. Ik trok mijn jas aan en ging de mislukking vergeten. Nadat ik een half uur in het café had doorgebracht, was er nog geen kennis opgedaagd. Ik at een portie bitterballen en cultiveerde een kwade dronk. Toen kwam zij binnen met twee kerels. Die kende ik niet uit het filmwereldje. Zij was tamelijk luidruchtig, liet merken dat zij er was, maar daar hoefde zij niet voor te schreeuwen. Ik kon mijn ogen met moeite van haar afhouden. Hoewel zij zich naar mijn smaak ordinair gedroeg, straalde zij toch de lieftallige belofte uit die bij mij steeds meer onder de drank kwam te staan. De mannen bestelden allebei om het hardst eten en | |
[pagina 103]
| |
drinken voor haar, die twee waren helemaal gek van haar, en zij waren vast niet van plan haar met elkaar te delen. Angie besteedde aan allebei evenveel aandacht. Het ging er maar om wie de draak voor haar zou verslaan. Robbins leert ons dat Angie er geen bezwaar tegen gehad zou hebben om met allebei naar bed te gaan, in ruil voor toegang op een hogere maatschappelijke trede. Maar wat zegt dat? Robbins laat, in haar modieuze onthullingsmanie, de heldin ook uit haar mond stinken, via een verdachte getuigenis, en zij uit zinnen als: ‘In Prestons laatste film, Wild thing, veroorzaakt zij een welhaast metafysische gewaarwording bij het merendeel der filmcritici. Omdat zij haar eigen rol niet heeft begrepen, speelt, nee is zij op naïeve wijze het verscheurde leven van een heilige, in de betekenis van Genet.’ Ik zat, nog ver van deze uitleg, op mijn barkruk en dacht erover of ik zou durven het luidruchtige drietal te verzoeken het wat kalmer aan te doen. Angie kon geen minuut stilzitten, ze dronk achter elkaar verschillende glazen whisky en zo hoefde ik me spoedig niet eens meer op haar woorden te concentreren om die te verstaan.
Ik schrijf dit neer en er zit alsmaar sneeuw in de lucht. Nog meer sneeuw, want de tuinen zijn al wit. Auto's draaien slippend om hun as. Ik ken dat gevoel van stuurloosheid. Op dit ogenblik word ik er sterk aan herinnerd. Toen Angie en haar begeleiders het café verlieten, ging ik ze achterna. Mijn knieën voelden enigszins | |
[pagina 104]
| |
slap aan en een ogenblik dacht ik dat de straat glad was. Op het Spui verdwenen Angie en haar vrienden in een taxi, die snel wegreed in de richting van de Leidsestraat. Ik bleef hen staan nakijken en dacht na over de woorden die ik had opgevangen. Daarbij waren schampere opmerkingen aan het adres van Temming. Gierend van het lachen riep ze dat hij nog veel meer was uitgedroogd dan de farao die hij in een reclamefilmpje met een flesje Hero uit zijn sarkofaag liet klimmen. Zij stak haar hand uit en woelde de man tegenover haar door zijn baardje. Hij liet zijn hoofd zakken, als een kat, tilde het daarna weer op en glimlachte naar haar. ‘Ik weet wat je denkt!’ riep Angie. Dat wisten we allemaal.
Een jaar later, nadat zij in verscheidene reclame-spots was opgetreden, werd zij pas werkelijk ontdekt. Voor het filmpubliek was zij toen al een bekend personage, omdat de aard van haar verschijnen in een aantal van die filmpjes nogal opvallend was. In haar meest geciteerde reclameboodschap tekende zij een tampon met geronde bovenkant op een spiegel en verklaarde vervolgens, met ingehouden gegiechel, dat die ronding het ei van Columbus was, ‘nou dat snap je toch wel zeker’. In een ander filmpje zagen we haar in een duur uitgevoerd nachtgewaad met een baby op schoot, tegen wie zij enkele zoete, zij het uit de mond van een kinderloze copywriter gevloeide zinnetjes prevelde. In het moederschap dat zij symboliseerde, lag ook weer uitsluitend de nadruk op de handelingen | |
[pagina 105]
| |
die eraan voorafgingen. Zij deed dat niet met opzet. Je kon zien dat zij haar best deed de onmogelijke tekst zo natuurlijk mogelijk uit te spreken. Op schappen achter haar stonden tientallen potjes babyvoeding. Baby zelf stak zijn handjes uit naar haar borsten. Hoelang hadden ze daarop zitten wachten onder de hete lampen? Toch maakte het voor de indruk die zij maakte niets uit dat de tekst die zij moest uitspreken en de ambiance waarin zij optrad, belachelijk waren. Iedere keer dat ik een van de filmpjes terugzag, werd zij aantrekkelijker en ook viel mij steeds meer een zekere hulpeloosheid op in haar blik, zodat ik mij wel door het doek wilde begeven om haar bij te staan. Buiten het reclamewerk had zij in vrijwel iedere Nederlandse speelfilm een rolletje. Er bestaat een foto van haar waarop zij samen met een aantal andere meisjes in een studiodekor gefotografeerd is. Zij zit vooraan, in kleermakerszit, en lacht ontwapenend. De andere meiden, naar wie ik zonder twijfel zou omkijken als ik ze op straat tegenkwam, proberen iets fataals in him blikken te leggen, en het lijkt er daarom op alsof ze stuk voor stuk een dodelijk gezwel onder de leden hebben. Angie zit daar het rustigst van allemaal. In werkelijkheid weet zij zich misschien geen raad van de zenuwen. Maar daar hebben wij niets mee te maken als we naar haar kijken. Mona Robbins vermeldt dat zij in die tijd dikwijls nachtmerries had, waarin zij op de vlucht moest voor een kudde wilde paarden. ‘Zij viel gemakkelijk in slaap, maar alle angsten, die zij zichzelf nauwelijks bewust was, maakten van haar geest | |
[pagina 106]
| |
een spookhuis, waar je niet na drie minuten giechelend en omarmd door je partner weer uitkomt.’ Vertelde zij dat zelf aan Mona? Misschien wilde zij zich interessant voordoen. En misschien was alles nog veel erger. Op die foto lacht zij. En in haar films wekt zij de indruk afkomstig te zijn uit een wereld die sprekend lijkt op de onze, alleen hebben ze het vuil eruit gezeefd. Tijdens een van de opnamen voor een nieuwe versie van de tampon-film, waarover een woedende column was verschenen in De Telegraaf, ontmoette Angie Hugo Driessens, die net van de filmacademie was en wachtte of hij subsidie zou krijgen voor zijn korte film De commandant. Toen de subsidie afkwam, vroeg hij Angie voor de hoofdrol. De commandant kreeg schitterende kritieken, en ging zelfs een paar weken in het voorprogramma van De Uitkijk. Daarna begon Driessens aan zijn eerste grote project, naar de succesroman Het onweer, van Peer Wolder. In deze roman gaat het om een gezelschap dames en heren die om wille van een tennistoernooi voor veteranen, zijn samengekomen in een clubhuis. Enfin, het begint te onweren, het toernooi wordt onderbroken, en de spelers raken met elkaar in gesprek. Een van de dames heeft een dochter meegenomen, die de aanwezige heren stuk voor stuk volkomen uit het lood brengt. Getroffen door haar volkomen spontaniteit en haar fysieke onbevangenheid, beginnen zij haar een voor een in te palmen, waarbij hun onvolkomenheden onbarmhartig aan het licht komen. In de film leidt deze passage tot gedeeltelijke ontkleedpartijen van alle betrokkenen, en grotendeels gesuggereerde | |
[pagina 107]
| |
seksuele handelingen, soms uitgevoerd door een solerende heer. Het verhaal in boekvorm is soberder; in de tekst gaat het allereerst om de spanning die het meisje, Martha, teweegbrengt. De wereld raakt vol verwachtingen en mogelijkheden voor troost. Maar uiteindelijk moeten die uiteenspatten. De verlangens die Angie in haar rol van Martha bij mij wekte, worden treffend vertolkt in de oorspronkelijke tekst. Om beurten bekennen de mannelijke medespelers him behoefte het speelse en grappige meisje te beminnen. Maar zij zal hen allen ontglippen. Weliswaar gaat zij vrijwel in het openbaar (en toch, in de film, hoezeer in het verborgene) naar bed met de rijkste kerel van het gezelschap, maar dat verandert alleen deze wrakkige minnaar. Angie zelf blijft omgeven door tederheid. Het gezelschap om haar heen gaat de mist in. En dat allemaal omdat zij een koket spel met hen speelt, soms ongewild, maar niet volkomen onbewust. Zij vernedert zichzelf door zich te laten naaien, maar dat raakt haar niet en de anderen, die elkaar groteske verwijten beginnen te maken, worden erdoor opgeladen met schuld, waarvan zij allang heeft bewezen dat die niet hoeft te bestaan. Het verlangen dat haar optreden gewekt heeft, bereikt in het laatste hoofdstuk een tragische climax. De tennissers begrijpen dat zij zullen sterven zonder één aardige partij gespeeld te hebben. Him herinneringen aan geslaagde veldtochten zijn aangetast. Het is, ja het is net een film die blijft steken en verbrandt. De bruine vlekken lopen over het doek. En alleen het beeld van het meisje blijft hangen. Het onweer had een heel demonische film kunnen | |
[pagina 108]
| |
worden. Maar de producer eiste van de regisseur dat het een publieksfilm diende te worden. Wolders boek heeft een aantal grappige kanten, ruwe humoristische scènes tussen in him normale doen geacheveerde mensen. Helaas legde Driessens op deze uiterlijke gevolgen van de innerlijke ontreddering de volle nadruk. Daarbij voegde hij op voorstel van zijn scenarioschrijver een aantal droombeelden in, waarin de mannen laten zien op welke wijze zij het meisje voor hun diverse doeleinden zouden inzetten. Dat leidt tot zwaar aangezette effecten. Maar zij is niet kapot te krijgen! De toeschouwers staan onherroepelijk aan haar kant, het is soms net een sportwedstrijd, met als inzet haar vertroostende liefde. De film werd door de kritiek de eerste volwaardige Nederlandse speelfilm genoemd. Angie's naam was gemaakt. In de film zong zij een liedje, dat een hit werd. Zij tokkelde op een gitaar, die een ander voor haar bespeelde. Het was een slecht liedje, gemaakt door een dichter die voortijdig in het songwezen was gegaan. Maar wat ze ook zong, wij die de plaat kochten verstonden:
van jou houd ik van jou van jou
van jou alleen van jou
In Cannes kreeg de film vier maanden later een matige pers, maar Angie Hoffman werd onmiddellijk omgeven door de internationale filmgemeenschap.
Zij werd geboren in 1941. Haar vader was burgemeester van enkele gehuchten in de Achterhoek. Tijdens de oorlog bleef hij op zijn post, terwijl hij zich in zijn vrije uren met het verzet bezighield. Toen | |
[pagina 109]
| |
Angie bekend begon te raken, werd zij vaak ‘de burgemeestersdochter’ genoemd, hoewel ze haar afkomst zoveel mogelijk geheim had proberen te houden. Haar vader stierf toen zij tien was. Daarna verhuisde zij met haar moeder naar een boerderijtje in de buurt. Mona Robbins, die met haar weinige gegevens over Angie's jeugdjaren moet woekeren, plaatst haar kinderjaren in een wat gekleurd daglicht. Zo suggereert zij dat de vader zich naar een vroege dood toewerkte door in en na de oorlog op kleine schaal te frauderen. Hij verschafte een paar aannemers vergunningen die hij, strikt genomen, niet had mogen afgeven. Een van deze aannemers, met name door Robbins genoemd, is nog in leven. Hij is een stugge, oude man die zich naar zijn zeggen ‘onze burgemeester’ nog goed herinnert en na sterke aandrang een verhaal vertelt over een verzetsdaad waaraan ik geen touw kan vastknopen. Om de passage van Robbins, die ik voor hem vertaal, lacht hij honend en daarna krijgt hij een vuurrode kop van woede. Een bezoek aan de voormalige burgemeesterswoning levert ook al weinig op. Het plafond is schitterend betimmerd, en er zit een fraaie, zwart marmeren badkamer in het huis, daterend uit de tijd dat Angie daar nog met haar ouders woonde. Dat kon de burgemeester niet betalen van zijn salaris, en hij noch zijn vrouw stamt uit een vermogende familie. Over de oorlogsbelevenissen van de stille verzetsman blijft Robbins even vaag als de aannemer, die mij verder heel omzichtig te woord staat. Toch kun je bij iedere zin die zij neerschrijft een wending verwachten waarin zij haar personage voorgoed neer- | |
[pagina 110]
| |
sabelt. Angie zelf herinnert zich niets van de oorlog. Ook zijn weinig uitspraken van haar bekend over haar familie, behalve over de dood van haar vader. Een keer liet zij zich ontvallen dat zij thuis zo gezellig kerst vierden en dat haar vader dan de armen herdacht, die in de bittere kou buiten zwierven. Deze opmerking lijkt zo weggelopen uit de jaarlijkse kerstviering van de zondagsschool, waar zij als eerste dochter van het dorp natuurlijk vooraan zat. Angie's jeugd komt via Robbins tot ons in clichés. Zij claimt in een interview dat ze erg eenzaam is geweest, alsof ze zich daarmee als kind in een uitzonderingspositie zou plaatsen, en over de dood van haar vader zegt ze ‘Ik dacht dat de wereld verging’, en zo bedekt zij het lijk van de man met een nieuwe platitude. Toen zij een jaar of vijftien was had haar moeder weinig meer over haar te vertellen. Omdat haar lichaam juist in die tijd tot begeerlijke proporties uitgroeide, duurde het niet lang meer of de dorpsoudsten stelden omgang met haar gelijk aan hoererij. Het is verleidelijk op grond van deze gegevens een soort Assepoester-saga om haar heen te weven. Overigens schijnt ze vooral zelf in gesprekken met Amerikaanse journalisten nadruk te hebben gelegd op de bittere jeugd waarin zij zat opgesloten. Maar de werkelijkheid is anders. Angie glijdt zonder al te veel conflicten met de buitenwereld door haar puberteit. Terwijl je van een zo tragische persoonlijkheid zou verwachten dat zij ten einde raad op haar vijftiende met haar eerste vriendje in bed huiswerk ligt te maken, trekt zij, volgens een eigen verhaal, geregeld met | |
[pagina 111]
| |
een vriendin het bos in om varens en paddestoelen te verzamelen voor de biologieles. Uiteindelijk is alles wat betreft haar werkelijke ervaringen speculatie. Robbins vertelt ons, met ingehouden pathos, dat Angie op zeventienjarige leeftijd ontdekte dat ‘mannen ook nog anders kunnen zijn dan vervelende pestkoppen of slijmerige briefjesschrijvers met een slechte stijl’ (vooral de laatste toevoeging is treffend). Dan immers begint zij de harde smashes te bewonderen van de een of andere jongen uit het eerste volleybalteam van de school. Zij bewondert hem, hij is een erkend idool. ‘En hoe opwindend was het met hem langs de school te lopen. Verwonderde zij zich er niet over dat hij zich ook voor haar interesseerde? Hoe ver was zij in dat stadium? Wist zij hoe begeerlijk zij was? Op dat moment daalde er een engel neer die haar influisterde wat zij op het gebied van zelfkennis nodig had. Natuurlijk, niets is gemakkelijker dan een engel op te voeren als deus ex machina der schoonheid. Maar Angie was juist in die dagen bijzonder religieus, en het moet haar verrast, zelfs ontsteld hebben toen zij begreep hoezeer zij elke man naar haar hand kon zetten. Later maakte ze een overvloedig gebruik van dit inzicht.’ De engel van Mona Robbins moet Angie trouwens nog wat meer dan zelfkennis hebben ingefluisterd, want de eerste de beste avond laat zij haar volleybalspeler handelingen toe die haar religie strikt heeft voorbehouden aan getrouwde vrouwen. Veel van de publieke kennis omtrent Angie is gegrond op de artikelen van Robbins. In dit werk wordt zij geregeld sprekend ingevoerd; dialogen uit | |
[pagina 112]
| |
de tweede hand zijn met grote vaardigheid over de pagina's verspreid. De aflevering van 2 februari is voornamelijk gewijd aan een interview met Herbert Koch die, voordat hij met Angie trouwde, gedurende vier jaar vrijwel alle scenario's en dialogen voor haar films schreef. Robbins is op het niet onintelligente idee gekomen dat een schrijver waarschijnlijk interessante gegevens over een ster kan verschaffen, vooral als hij een soort lijfschrijver is. Van Koch evenwel vernemen wij niet veel anders over Angie dan een aantal anekdotes over de tijd dat zij samenleefden. Daarbij praat hij af en toe vertederd over haar, als over een klein meisje. ‘Je wilde haar soms over haar hoofd aaien, als je haar zag zitten, doodmoe, onuitgeslapen, ongeschminkt. Maar kwam je dichterbij, stak je je hand uit om haar aan te raken, dan wist je dat je moest oppassen door de manier waarop ze je aankeek, en je wou niet meer alleen haar voorhoofd aanraken, maar alles, begrijp je, om haar te laten zien dat jij de baas was, dat ze maar beter geen letter in jouw tekst kon veranderen, en tegelijk, hoe gaat dat, zou je je hele leven aan haar vertellen, omdat niemand ooit zo aandachtig naar je had geluisterd. Zij luisterde wel altijd via een omweg. Ze keek of jouw ellende overeenkwam met die van haar. Als dat zo was, kon je alles van haar gedaan krijgen. “You knew you could hit her jackpot.”’ Koch verschaft nogal wat aardige technische details over het schrijven voor film, de verhouding regisseur-producer, de relatie tussen ster en regisseur en schrijver. Maar werkelijk belangrijke inlichtingen geeft hij niet prijs, waarschijnlijk voornamelijk om- | |
[pagina 113]
| |
dat Mona Robbins niet voldoende doorvraagt. Toch maakt Koch een opmerking die haar een kans voor open doel biedt door te stoten naar de waarheid. ‘Hoe vindt u haar als actrice?’ vraagt M.R. ‘Ik vind haar geweldig’, antwoordt Koch. ‘Maar kan ze ook acteren?’ wil M.R. vervolgens weten. ‘Kijk zelf maar’, antwoordt Koch, en dan komt het, ‘hij aarzelt een ogenblik’ en vervolgt: ‘Acteren is misschien een onjuist woord. Ik bedoel dat zij niet een rol speelt in de normale betekenis van het woord. Het is een soort gemiddelde tussen zichzelf zijn en een rol spelen. Ze speelt de rollen die op papier staan, maar niet willekeurig iedere rol. Zij moet delen van zichzelf in die rol herkennen, het liefst nogal gechargeerd. Zij moet dus als het ware verplicht zijn meer uit te drukken dan zij in haar gewone leven gewend is, of eigenlijk: durft. In die gevallen is zij op haar best. Ik kreeg er handigheid in haar rollen zo te schrijven als ze graag wilde.’ Mona Robbins is vervolgens niet gaan kijken wat er op papier stond. Wel haalt zij een ander interview aan, waarin Angie vertelt waarover zij en Koch steeds vaker ruzie kregen: ‘Hij liet me altijd maar hetzelfde zijn’, vertelde ze. ‘Ik raakte mezelf steeds meer kwijt.’ Voor mij ligt een van Kochs scenario's.
De enigen in Hollywood die het geestelijk eigendom hebben over het werk van om het even wie, zijn de geldschieters. Wanneer een film hen niet bevalt, breien ze er desnoods een door henzelf bedacht nieuw einde aan, dat ze door een andere regisseur | |
[pagina 114]
| |
laten vervaardigen. Koch kon, met andere woorden, verzinnen wat hij wou, soms kwam er een kras door en andere keren een krasje. Dat wil niet zeggen dat alles wat hij maakte werd veranderd. Hij wist natuurlijk op een gegeven ogenblik ook wel wat zijn bazen (waaronder de regisseur) zouden accepteren en wat niet. Angie speelde de rollen die hij creëerde met grote overgave, en dat waren dus rollen die, hoe interessant ook, binnen de aangegeven kaders vielen. Toen jonge filmers opeens kansen en succes kregen en relatief goedkope films maakten, die door de poenige mentaliteit der producers nog maar korte tijd geleden zouden zijn afgewezen, wilde Angie niet meer op de beproefde manier werken. Deels verklaart dit haar komst naar Europa in 1971. Nu het scenario van Koch. Hoewel Het onweer door de internationale filmpers als een mislukking werd beschouwd, werd het verhaal zelf over het algemeen interessant gevonden. In haar tweede Amerikaanse film, Missile XP, grijpt Koch er gedeeltelijk op terug, al is dat misschien toeval. Een groepje toeristen raakt bij de Grand Canyon (ruige omgeving, schitterende fotografische mogelijkheden, huiveringwekkend natuurgeweld) verzeild in een onweer. Zij vinden een rotshol waar zij bang bij elkaar schuilen. Twee van hen gaan op onderzoek uit en ontdekken achterin de grot een wentelbare steen. Deze geeft toegang tot een onderaards gebied waar een internationale bende bezig is met de ontwikkeling van een wapen dat de wereld aan hun voeten moet brengen. Een duidelijke actiefilm met, vanzelfsprekend, James Bond-effecten. | |
[pagina 115]
| |
Angie speelt de vrouwelijke held, op wie de opperschurk verliefd wordt, hetgeen tot zijn ongeluk en uitschakeling leidt. Aan Angie's lichamelijke elasticiteit werden hoge eisen gesteld. Daarbij moest zij begeerlijk blijven en ontwapenend. Het kwam erop neer dat zij van tijd tot tijd de camera in keek en met haar tong langs haar lippen ging, en in de kleine buurttheatertjes in vieze, gure steden, gingen mannetjes in veel te ruime pakken plotseling op zoek naar hun zakdoek, die zij pas na veel omzwervingen te pakken kregen. De film werd, in de eerste plaats in Frankrijk, ontvangen als een onverwacht komisch hoogtepunt in 1966. Je kon er erg om lachen en je tegelijk verlustigen aan Angie, terwijl de kleintjes onder ons in verterende spanning de dreigende ondergang van de heldin zaten te verbijten. Angie had weinig dialoog in de film. Maar toch is het succes, afgezien van de grappige situaties, niet uitsluitend afkomstig van haar in alle standen gefilmde lichaam. Zij spreidde een hoeveelheid onschuld tentoon, en in het moderne sprookjesland, waar het woord ‘vernietiging’ als een Grinning Cat in de bomen hing, leek het alsof zij om onze genegenheid vroeg. Natuurlijk wilden wij haar die geven, zonder dat wij de knipoog die zij ons tegelijk toezond, konden misverstaan. Angie viel bovenop de sentimenten van haar toeschouwers. Het leek soms of zij in de opperste verwarring verkeerde, of zij echt bang was dat de reuzenpoppenkast waarin zij meedeed toch aan het einde echt zou blijken te zijn. Dit laatste had Koch geaccentueerd door haar enkele | |
[pagina 116]
| |
uitspraken in de mond te leggen over het voortbestaan van onze wereld, en haar eigen onbeduidende positie daarin. Illustratief voor haar houding, is een scène in de grot. Angie is bij de groep terechtgekomen nadat aan haar verloving een eind is gekomen. Aan belangstelling van potentiële nieuwe verloofdes al direct geen gebrek. Een wat oudere heer, die verderop in de film in kokend water zal omkomen, zegt tegen haar: ‘Ik heb het idee dat je iets dwars zit.’ Angie antwoordt: ‘Ik vind het niet prettig om andere mensen lastig te vallen.’ De oudere heer roept in onze naam: ‘Als je denkt dat je leven gevaar loopt, dan is het misschien het beste met jezelf in het reine te komen en je problemen uit te spreken.’ Zegt hij dat? Fout! Koch weet wel beter: ‘Ik zou me schamen als ik je niet zou proberen te helpen’, zegt de aardige heer, en hij spreekt deze woorden in naam van alle filmkijkers. Die zitten toch al op hete kolen van nieuwsgierigheid: wat is er met dat lekkere stuk aan de hand? Dit lekkere stuk buigt haar hoofd en de oudere heer streelt haar over haar voorhoofd. Dan kijkt zij op en glimlacht naar hem en in haar ogen staan tranen. Dat wil zeggen: door de belichting en door de camera-instelling, en omdat haar gezicht zo reusachtig vergroot in close-up tot ons komt, wordt haar sentimentele devotie aan de treurigheid ons in de ogen gewreven. Zij is zo lief en toch gaat het haar niet naar wens. En zij is flink en sterk en wil die oude man, die | |
[pagina 117]
| |
bang is voor onweer, niet nog meer van streek brengen door het vertellen van haar tragische levensgeschiedenis, die een voorlopig dieptepunt bereikte toen haar schatrijke verloofde uit haar leven verdween, na interventie van zijn jaloerse moeder. Superbe kitsch? Waarom raakten zoveel kijkers daardoor van hun stuk? Is dit soort banaliteit de werkelijke inhoud van haar leven, dat Herbie Koch zo goed aanvoelt dat hij het kan verhevigen? ‘Ik wil u niet vervelen’, zegt Angie in het licht van een flakkerende kaars (vertel nou, vertel!). ‘Toch wil ik wedden dat je verhaal me wat afleiding geeft!’ roept de oudere heer jolig.
De besluitvaardigheid die Angie in de films die Koch voor haar schreef, tentoonspreidt, vertoont veel overeenkomst met haar manier van optreden in haar leven, tijdens haar eerste tijd in Hollywood. Verschillende malen zette zij een situatie naar haar hand of nam zij maatregelen die haar gezelschap in verlegenheid brachten. Bekend is het verhaal over een bezoek aan de jaarbeurs van Detroit, welke zij zou openen. Een half uur na afspraak arriveerde zij in gezelschap van haar secretaresse. Zij werd ontvangen door een tiental zenuwachtige heren, en onmiddellijk overladen met bloemen en hartelijke woorden. Terwijl ze naar de ontvangstzaal liep, probeerde een liftjongen het kordon te doorbreken, om haar handtekening te vragen. Dit werd verijdeld door enkele organisatoren, die wisten hoe groot haar afkeer was van handtekeningenjagers. Liftboy afgebekt en Angie opeens furieus. Ze merkte op dat het een schande was | |
[pagina 118]
| |
dat een paar opgeblazen oude kerels een jongetje van zestien afsnauwden. Ze maakte rechtsomkeert en liet zich na een wilde taxirit afzetten bij een warenhuis, waar zij een opstopping veroorzaakte, maar toch, onder leiding van de in allerijl uitgerukte aanwezige directieleden, enkele inkopen deed. Kwijlend gadegeslagen door de staf, kocht zij op de lingerie afdeling een zestal broekjes, waarmee ze 's avonds op de voorpagina's verscheen, als een visser die zijn vangst toont na een hengelwedstrijd. Inmiddels werd de jaarbeurs geopend door de voorzitter van de raad van bestuur. Deze slaagde erin alle verwijzingen naar Angie al improviserend uit zijn speech te bannen, op één na: ‘En nu, dames en heren, is het mij een eer mevrouw Hoffman te verzoeken...’ Daarmee kwam ook hij in de krant. Eigenlijk maakte zij het zichzelf en de bestuursleden gemakkelijk door weg te gaan. Zij had ook de stoet kunnen laten stilhouden en de liftboy naar zich toeroepen. Dit zou de bestuurderen hebben geblameerd. Zij zouden een standje hebben gekregen van de meest opwindende schooljuffrouw ter wereld. Maar ook Angie zelf zou zich in een ongemakkelijke positie hebben gemanoeuvreerd. Zij had een grote waardering voor mensen die iets bereikt hadden. Ze kon mannen die zich door hard werken en relaties prachtige posities hadden veroverd, niet zo maar voor gek zetten en het effect gadeslaan. Maar de uitwerking bleef desastreus, en plaatste haar in een hoek waar ze, gezien haar regelmatige flirt met intellect via quasi-diepzinnige uitspraken, niet wilde verblijven. | |
[pagina 119]
| |
Besluitvaardigheid toonde zij ook vlak voor haar vertrek naar Amerika. De kranten stonden juist vol interviews met haar. Na haar persoonlijke succes in Cannes had zij een schitterende aanbieding gekregen van Fox, waaraan veel geld vastzat (op geld en succes van anderen verkoop je iedere krant beter). Nu wilde iedereen weten hoe zij tegenover haar toekomst stond, en of ze niet bang was voor de mallemolen waarin ze verzeild was. Een enkeling vroeg haar wat zij over Hollywood dacht, en in het bijzonder over de aldaar veronderstelde seksuele praktijk. Niemand durfde haar rechtstreeks vragen of ze nu ook oude producenten ging afzuigen, en toch was dat de voornaamste vraag waarop de lezers antwoord wilden hebben. Mona Robbins laat deze laatste Nederlandse oprispingen niet onbesproken, omdat er volgens haar uit valt af te lezen hoe Europeanen denken over de Amerikaanse mentaliteit, die zijzelf weer in geconcentreerde vorm in Hollywood aanwezig acht. Maar behalve deze mentaliteitsanalyse, vernemen wij weinig anders van haar dan dat Angie's vertrek een verkeersopstopping veroorzaakte en dat honderden teenagers haar uitgeleide deden ‘op zo'n winderige Hollandse dag, waarop de molens op topsnelheid heten te werken, maar er zijn niet zoveel molens meer in Holland, en die er staan, die zijn er voor de toeristen. Toch maalden de paar die werkten die dag uitsluitend Hollandse tranen door de sloten.’ Een aardig verhaal. In werkelijkheid vertrok Angie onopgemerkt van Schiphol. En ze ging niet rechtstreeks naar de States, maar nam eerst een vakantie | |
[pagina 120]
| |
van veertien dagen in Wales. De opnamen voor haar eerste Hollywood-film zouden op 13 augustus 1965 beginnen, en het contract tekende zij begin juni. De week daarna gaf zij inderdaad bijna de gehele dag door interviews weg, terwijl zij het hele land door werd gezeuld om gefotografeerd te worden. Voor de publiciteit in Amerika trok zij Volendammer kostuums aan, en ze kreeg pijnlijke tenen van het lopen op klompen. Philips-Nederland sloot snel een contract met haar, en dat kostte ook nog een volle dag foto's nemen tussen fruitmixers en lady-shavers en toen ze 's avonds thuiskwam zat er iemand van een geavanceerd vrouwenblad op haar kamer. Aan het einde van de week raakte zij op een feestje verzeild, waar zich een aantal kennissen van haar onledig hield met drinken. Onder het gezelschap bevonden zich nogal wat journalisten, waarvan één haar al eens voor een dagblad had geïnterviewd, maar die haar nu niet lastig viel over haar vak. Angie vond het na een week keihard werken erg ontspannend een avond niet over film en toekomst te hoeven praten. Ze sprak meer over het verleden, dat begon trouwens in zwang te komen. De journalist bracht haar om een uur of twee in zijn auto naar huis. Op het ogenblik dat zij de straat binnenreden waar Angie een tweekamerflat bewoonde, knapte zij volkomen af van vermoeidheid. De journalist bracht haar naar boven, legde haar op bed en liet een arts komen. Later in de nacht, toen zij even wakker was, vertelde zij hem dat zij bang was om alleen te blijven, en dat ze die angst wel meer had. Ze wilde er geen toestanden over maken, maar ze was soms bang dat ze opeens, zonder zicht- | |
[pagina 121]
| |
bareaanleiding, dood zou gaan, en als er dan niemand was die haar kon verzekeren dat ze er beter uitzag dan ooit, ja, dan kon ze niets anders doen dan doodstil luisteren naar het kloppen van haar hart, en wachten of de bui overdreef. Maar zij was zelden alleen. De man die haar had thuisgebracht, bleef bij haar en wachtte tot zij de volgende dag om een uur of twaalf wakker werd. Hij maakte koffie voor haar en vroeg of ze een eitje wilde. Daarna gingen ze samen nog een uurtje naar bed. In de namiddag besloot Angie dat ze vakantie nodig had. De volgende morgen regelde haar vriend een veertiendaags verblijf in een kleine bungalow in de Welshe heuvels. Zelf was hij daar al eens eerder geweest. Nadat hij een paar opdrachten had uitgesteld, nam hij bij de bank een persoonlijke lening op. Angie belde intussen haar zaakgelastigde en zei hem dat ze een week of iets langer met onbekende bestemming vertrok. De zaakgelastigde werd woedend en bracht haar onder ogen dat zij op het keerpunt stond van haar leven. Op zo'n cruciaal moment is vakantie uit den boze. Wat wilde ze precies? Een internationale carrière opbouwen of nog een paar jaar in iedere Nederlandse film haar borsten laten zien? ‘Ik wil niks laten zien’, zei Angie nukkig. Vervolgens gooide ze de hoorn op de haak. Twee dagen later vertrokken zij en haar vriend naar Wales. Over die veertien dagen bezit Mona Robbins geen gegevens. Feitelijk interesseren ze haar ook niet: ‘Ze haalde veertien dagen diep adem om daarna de sprong te wagen. De Welshe heuvels zijn lieflijk en zacht glooiend en je kunt er wandelen naar plaatsen | |
[pagina 122]
| |
waar paarden bijeen staan, klaar voor een onbekommerde rit. Als op een warme dag de avond valt, dansen vliegen in de ondergaande zon, tegen de contouren van de gevaarloze heuvels. Wat heeft zij gevoeld voor die Nederlandse journalist, wiens naam haar niet te binnen wil schieten, maar dat is misschien om hem te beschermen. Waarom liet zij hem, die zomaar in haar leven kwam, precies die veertien dagen uitdienen? Moest hij haar eigenlijk alleen maar helpen haar aanvalsplan te ontwikkelen? Zij glimlacht, als ik dat tegen haar zeg. Misschien is zij haar Spielerei wel werkelijk vergeten!’ De journalist speelt in haar Amerikaanse tijd verder geen rol meer, bovendien stonden er minnaars op haar te wachten met velerlei spectaculaire trekken, waaraan de biografe haar hart kon ophalen. Daarnaast mogen wij, wat Robbins betreft, niet vergeten dat een blad als de Los Angeles Review uitsluitend lange vervolgverhalen kan opnemen wanneer de lezers iedere week opnieuw onthullende feiten krijgen voorgeschoteld, of fantastische geruchten, die de wereld van de schijn uittillen boven de dagelijkse werkelijkheid. Robbins verwerkt voortdurend niet bewezen ‘onthullingen’ in haar bewijsvoering en Angie Hoffman wordt door haar handen gekneed tot een elke dag meer verwend kind, voortgejaagd door de grillige nukken van haar ambitie.
Tijdens de veertien Welshe dagen lag Angie niet uitsluitend lui in de door een met rozen begroeide muur omzoomde tuin van hun bungalow. In een huurauto trok zij met haar vriend naar het strand, en eenmaal | |
[pagina 123]
| |
bezochten zij de ruïne van een abdij, gelegen in een overdadig groene vallei. Zij liep daar rond tussen de fundamenten van de monnikenverblijven. Het was stil, auto's ontbraken. De wereld was een kuil en hoog boven haar stonden bomen en daarboven was de blauwe lucht. Daar stond zij tussen de overblijfsels van een beschaving waar geen snelheid bestond en geen herkenning van het doek. Eeuwen voor haar bestond deze abdij in een verlaten stuk landschap, met zijn klooster en bedrijvigheid - het centrum van een wijde wereld die je nooit kon overzien, waarin de mens moeizaam van herkenningspunt naar herkenningspunt trok, en hoogstens gingen zijn ideeën hem vooruit. Eind 1973 heeft zij nog eens iets losgelaten over deze veertien dagen, in een interview met Playboy. De interviewer vraagt wat in haar leven het meeste indruk op haar heeft gemaakt. Zij denkt een tijdje na en antwoordt dan de dood van haar vader. De interviewer merkt op dat hij dat best kan begrijpen en dat dit voor de hand ligt. Maar is er nu niet, achter de dingen die je je altijd meteen herinnert als indrukwekkend, iets dat misschien een beetje is weggedrongen en dat toch veel invloed op haar heeft gehad. Zij antwoordt na enig nadenken dat haar leraar wiskunde op school indruk op haar maakte, omdat hij ‘zo groot was, en hij droeg een snor, dat zag je toen niet veel, en het leek of hij de wereld beheerste, al die figuren die hij op het bord tekende. Ik was toen nog maar een kind en ik zat altijd ademloos naar hem te kijken, en toch begreep ik niets van wat hij deed.’ De interviewer vraagt of die leraar later in een van | |
[pagina 124]
| |
haar minnaars is weerspiegeld. Maar zij wuift de vraag weg en zegt: ‘Ik dacht aan die wiskundige figuren, op een keer, in Wales, ik was een paar dagen in Wales en we bezochten daar de ruïnes van een abdij. Er was niet veel meer van over. Er lagen alleen de omtrekken van kleine kamertjes en van het schip; wij waren daar alleen, je hoorde er de vogels, en het ruisen van de bomen. Het leek een beetje een geheimzinnige omgeving, net of je in een andere wereld stond. Dat had ik ook vaak als ik naar het schoolbord staarde, ik stond zo buiten wat daar gebeurde. Bij die abdij, weet je, toen dacht ik aan wat ik me in mijn jeugd had voorgesteld. Het stond toen net allemaal op het punt gerealiseerd te worden, en toch bleef het ver van mij, er gebeurde niet werkelijk iets met me, het waren allemaal lijnen op een zwart bord: ze hadden me verteld wat het betekende, en ik wist dus wat het voorstelde, maar ik begreep het niet. Ik wist niet waar het in paste. Nu ik je dit vertel, weet ik opeens weer dat ik daar bij die ruïnes over mijn vaders dood dacht, dus ik denk dat die uiteindelijk ook dit wat ik je net vertelde overschaduwde.’ ‘Heb je jezelf los kunnen maken van de dood van je vader?’ vroeg de interviewer. ‘Dingen die voorgoed voorbij zijn’, antwoordde Angie, ‘die maken me altijd bang.’
Het vertrek vanuit Nederland naar het beloofde land, waar sterren in versneld tempo worden afgedraaid, betekent in allerlei opzichten een breukpunt. De verhalen om haar heen kregen internationale allure, en dat betekende dat heel wat mensen die haar | |
[pagina 125]
| |
niet gekend hadden, alleen maar gezien, kwaad over haar spraken. Angie pakte de zaken grondig aan. Binnen drie maanden trouwde zij met de acteur Joey McNamara, die naam had gemaakt via een langlopende t.v.-serie van onbestemd signatuur. Dit huwelijk duurde niet lang: een half jaar later vertrok zij alweer uit McNamara's huis, en vroeg echtscheiding aan wegens geestelijke wreedheid. Hoe wreed was de acteur in werkelijkheid voor haar geweest? Had hij haar gebruikt in een poging zelf aan betere rollen te komen? Hoe moet je je dat voorstellen? Moest zij op onduidelijke feestjes zich de vette glimlachjes laten welgevallen van zijn vriendjes, die ook bij de film speelden, of op min of meer lucratieve wijze connecties onderhielden met de onderwereld? Over McNamara bestaan weinig gegevens. Hij kreeg na zijn rol in die ene serie geen belangrijk werk meer, en dat is ook niet verwonderlijk want hij werd ouder en het genre waarvoor hij stond, raakte uit de mode. Aan Mona Robbins vertelde hij dat hij Angie oppikte toen zij kauwend op een taai stuk vlees in een restaurantje zat te wachten tot zij kon gaan werken. Zij zonderde zich nogal af en was bang de straat op te gaan. Bovendien, zei de acteur, had zij heimwee naar Nederland, waar alles zoveel overzichtelijker was. Zij toonde zich bijzonder opgelucht dat iemand aandacht aan haar besteedde (!), zij gedroeg zich als een ‘blij, klein meisje’, in het bijzonder wanneer Joey haar mee uit eten nam. Langzamerhand begon zij eraan te wennen dat ze niets anders hoefde te doen dan rustig en geconen- | |
[pagina 126]
| |
treerd werken. McNamara claimt dat hij haar inzicht verschafte in wat haar te wachten stond als zij slaagde. Vervolgens schildert hij haar af als iemand die verslaafd is aan sigaretten, altijd met een glas sherry in de hand wanneer niemand aandacht aan haar besteedt. Die Joey. Zie de tweedeplansacteur zijn brief opbrengen. Is hij niet fier? Is hij niet de echte ster? Heeft het publiek niet ademloos de hele avond op hem zitten wachten? Donderend applaus! Met een weids gebaar overhandigt hij Angie de brief. Die zit goed dicht! Dan leest zij hem de inhoud voor: ‘De rol van brenger dezes is voltooid.’ Natuurlijk kreeg zij op straat evenveel aandacht als voorheen. Daarbij is het wel waar dat zij zich moeizaam aanpaste. Maar het is niet belangrijk. Wie is nooit eenzaam? Angie kwam terecht in een industrie, en zij was aangekocht om geld op te brengen. Toen ik kort geleden haar eerste Hollywood-film Sleepy sunset terugzag, werd ik opnieuw getroffen door het vakmanschap van alle betrokkenen; daarbij had de tijd zijn melancholie over de film gelegd, want allen die daar spelen zijn duidelijk zoveel jonger dan nu. Vooral Angie is lieflijk en grappig, terwijl zij daar speelt met alle hoop op de toekomst. Het lijkt of de acteurs om haar heen hun best doen het haar gemakkelijk te maken. Sleepy sunset is een alleraardigste met champagne gevulde luchtbel die maar niet wil springen. Is dat meisje daar verslaafd een sigaretten en sherry? Kijk eens hoe onhandig zij met haar aansteker manipuleert. Haar handschoen vat vlam! ‘Ik hield van Joey’, zegt zij in het Playboy-interview. | |
[pagina 127]
| |
‘Je weet pas achteraf dat zoiets overgaat. Hij kon het niet goed verwerken dat ik bij hem wegging. Maar ik voelde me toen niet meer veilig in zijn gezelschap. Hij wilde altijd de deur uit, en ik mocht niet thuisblijven. Zijn vrienden vond ik niet aardig. Ik geloof dat Joey ze nodig had, omdat hij zichzelf zo onzeker voelde. Hij deed zijn best om aan nieuwe rollen te komen, en de paar kansjes die hij kreeg benutte hij ook wel. Ik probeerde hem zich op zijn gemak te laten voelen. Zodat hij niet de deur uit wou. Ik had het gevoel dat ik alles wat hij zichzelf krampachtig probeerde eigen te maken, allang had. Zoals een houding in gezelschap van mensen die hoger staan dan jij. Hij had het moeilijk met zijn leven. Ik was meer tijd kwijt aan zijn depressies dan aan studeren. Hoe beter het met mij ging, hoe groter zijn mislukking werd voor hemzelf. Overdag filmde ik, terwijl Joey thuis lag met zijn kater.’ Verhalen zijn net water. Ze dringen binnen in iedere kier. Die kieren zijn in dit geval aangebracht in de werkelijkheid. En we weten dus niet of Angie wel zo opofferingsgezind was, of dat zij een Joey had verzonnen die hulp behoefde, terwijl zij bij wijze van spreken uitgezakt in een stoel lag toe te kijken hoe haar echtgenoot zich uitsloofde voor haar. Robbins geeft een paar voorbeelden van legendes die Angie's werkelijkheid overwoekerden. Zo is er het verhaal met de kat. Op een morgen werd zij vroeg wakker. De zon scheen, het was zelfs al tamelijk warm. Zij stond op en liep naar het raam. In de tuin lag de dauw nog op het gras. Opeens kwam er een klein zwart katje de tuin binnen. Zij lokt het naar | |
[pagina 128]
| |
zich toe en het katje belandt na een paar mislukte springpogingen op het raamkozijn. Zij laat het beestje aan haar hand ruiken. Tot zover kun je het verhaal voorlezen aan je kinderen. De rest waarschijnlijk ook: dat wil zeggen de ware gebeurtenis, waarin het katje na een tijdje uit zichzelf weer wegging. Maar de legende laat het katje zijn klauw uitslaan en de rug van haar hand krassen. Angie wordt razend. Zij pakt het diertje en werpt het ver van zich af, en terwijl juist de tuinman het beeld binnenstapt, kwakt het beestje tegen een stenen bloembak en blijft versuft liggen. Angie klimt over het raamkozijn, rent de tuin in, trekt haar duster uit, en legt het katje daarin. Grote verwarring bij de tuinman. Zijn schaar knipt een gevoelige hap uit de heg. Angie bloot:
O lovely Miss June
Let me kiss your kitten
Underneath the Moon.
Angie lijkt een spons die alles inzuigt (volgens de verhalen sperma nog het meest). Af en toe kneep iemand zacht in het beeld dat hij van haar gevormd had en de spons liep over en alles vermengde zich met elkaar en drupte op de hoofden van de op de grond verzamelde beheerders van roddelrubrieken.
Angie verliet Joey zonder al te veel misbaar. In de vijfde maand van hun verbintenis draaide zij Hé mister, mucho calor!, een komedie waarin het niet voortdurend om haar uiterlijk ging. Na het opnemen van de film werd zij door de maatschappij op een publiciteitstoer gestuurd, tijdens welke zij haar naam voorgoed vestigde door exuberant gedrag op het | |
[pagina 129]
| |
juiste moment. Het was herfst en najaarsstormen sloegen de golven met kracht tegen de kademuren van de New Yorkse haven. Angie liet zich gekleed fotograferen, trok toen haar jurk uit en leunde in haar kanten ondergoed tegen de wind. Op de achtergrond toeterde een boot. Die maakte de omgeving alleen nog maar unheimischer. Als je je ogen sloot leek het of je naar een ouderwets hoorspel luisterde, dat midden op Het Kanaal speelde, in diepe mist, terwijl je wist dat de twee boten elkaar maar net zouden missen. Dan deed je je ogen open en zag je hoe de witte vrouw der golven op de voorplecht was verschenen. Wat was zij aanbiddelijk. Waarom mocht je niet met haar mee? Want je wist met zekerheid dat ze je zou laten staan, en dat ze straks weer zou verdwijnen. Maar deze vrouw verdween niet. Zij verscheen zelfs de volgende dag op alle voorpagina's. Hey sir, mucho calor! De dag daarna werd zij ziek, moest naar het ziekenhuis, kreeg daar de bruidssuite en ontving vervolgens alle verslaggevers aan bed. Zij was nu menselijk geworden, zo vatbaar. Als ze haar bontjas uitdeed was zij even sterfelijk als wij allemaal. Maar ze trok hem toch uit! Zij was nu eenmaal een publiciteitshoer, maar als je naar haar foto keek, dan dacht je dat ze zelfs de storm aan haar voeten zou krijgen. Dat was het werkelijke verschil tussen haar en de dames van de vrouwenclub. Schalks keek zij in de wind. En dat vijf minuten lang. De foto die iedereen kent is de beste van de serie. Die stamt uit de tweede minuut. Het is niet moeilijk andere foto's uit de serie te pakken te krijgen. In de vierde | |
[pagina 130]
| |
en vijfde minuut lacht zij nog steeds. Maar de storm begint het te winnen. Zij is witter dan toen zij begon. En niet echt uitdagend meer. De kou zit in haar botten. Je begint te denken dat zij gek is, en zij moet getroost worden omdat zij zo'n waanzinnige strijd aangaat met zichzelf. Niet met die storm. Zij was geen wedstrijdzeiler. Robbins, die over het algemeen terughoudend is wat Angie's seksuele escapades betreft, komt opeens met de opmerking dat iedere kunstenaar ernaar streeft de vrouw van wie hij houdt met haar benen wijd te schilderen of te fotograferen, of, wanneer hij een schrijver is, de paringsdaad te verwoorden. Waar dacht Mona aan, toen ze die conclusie trok? Wat zegt die ons voor nieuws wat betreft Angie? Gaat het er bij haar niet om dat zij het van spanning trillende moment in beeld brengt vóór het ontsluiten van haar benen-een eeuwige belofte? Wie van ons durft haar op de meest weerloze manier te portretteren? In haar zien wij onszelf veeleer weerloos weerspiegeld, hongerig en dus eenzaam. Wij staan zelf stuk voor stuk met onze blote kont in de wind, en zij komt langslopen en even lijkt het of de elementen haar nooit zullen aantasten. ‘Je hebt je broek nog aan’, zegt Angie met een lieve stem. Je broek aan en je hart bonst in je keel. Op de achtergrond toeterende schepen, misthoorns, grijs, woest water, zeelieden die maanden van huis zijn, Portoricanen, Duitsers, Italianen. Zij zullen straks een hoer opzoeken. Ze zullen zich strontlazerus in hun eigen kots wenden. Ze gaan de politiek in en krijgen een kogel door hun hoofd. En allemaal zitten ze vast aan | |
[pagina 131]
| |
hun levens, en ze worden allemaal begraven en alleen werkelijk onschuldige kinderen zouden hen kunnen bewenen. Na haar publiciteitstoer, die eindigde met een triomfaal ontslag uit het ziekenhuis, zit Angie wat de kranten betreft vaster dan ooit in het sekspatroon. Vooral door toedoen van Herbie Koch kan zij films maken waarin zij zich kan laten zien als erotiserend comédienne. In het kerstnummer van 1972 van de New York Evening Standard kijkt Koch terug op zijn carrière en hun huwelijk, waarbij het opvalt dat hij niets in haar nadeel vermeldt. ‘Toen ik bezig was met het scenario en de dialogen van Bring it home, monkey, ontmoette ik haar op een feestje bij Ira Janssen, die de produktie had van de film. In die tijd was het al heel gemakkelijk om Angie in een menigte te traceren: je keek waar de meeste mensen stonden en dan werkte je jezelf naar het middelpunt. Ik had haar al heel wat keren gezien en voelde niet in het minst de behoefte een praatje met haar te gaan maken. Zij had niet de gewoonte lang op feestjes te blijven, maar op die partij bij Ira kwam ik haar opeens om twee uur 's nachts tegen, toen ze waarschijnlijk net terugkwam van het toilet. Wij groetten elkaar en ze vroeg hoe het met Bring it home, monkey ging, hoewel zij toen nog bezig was met The aquarius. Ik sprak, geloof ik, mijn verbazing uit over het feit dat zij nu al dacht aan een film die ze pas over twee maanden ging draaien. Ze glimlachte en zei: ‘Je denkt zeker dat ik imbeciel ben, Herbie?’ Opeens begreep ik waarom zij altijd midden in de | |
[pagina 132]
| |
cirkel stond (en ik aan de rand).’ Even verderop vertelt Herbie hoe Angie tijdens hetzelfde feestje aan hem vraagt op welke wijze hij aan zijn dialogen komt. ‘Ze vroeg me: “vat denk je over mij? Waaraan denk je als je schrijft wat ik moet gaan zeggen?” Ik probeerde een grapje en antwoordde dat die gedachten niet voor publikatie vatbaar waren. Maar ze vroeg door. “Het zijn allemaal verzinsels!” zei ik. Maar dat begreep ze niet. Ze vond die dialogen zo gemakkelijk om te spelen. Ze snapte natuurlijk ook wel dat ik ze in mijn hoofd hoorde en ze dan opschreef. “Maar dat moeten dan toch altijd gesprekken zijn die je ooit ergens eerder gehoord hebt?” Ze keek mij aan, terwijl ze met haar glas speelde. “Volgens mij”, zei ze, “sweet jij heel wat over mij.” Ze lachte nog eens. “Weet je”, zei ze, “als ik een of ander moeilijk gesprek voer, dan heb ik soms de neiging om je op te bellen, om te vragen wat ik moet zeggen.” Ik legde mijn arm om haar schouder. Ik was bezig verliefd op haar te worden. En ik raakte acuut mijn stem kwijt. Dat duurde gelukkig niet lang. “Ik weet niet hoe je bent”, zei ik. “Ik schrijf het allemaal zo op dat ik denk dat je er prettig mee kunt werken.” Ik drukte haar even tegen mij aan. Dit was onze eerste ontmoeting, hoewel wij elkaar vele keren eerder hadden gesproken. “Luister eens Herbie”, zei ze. “Je laat me natuurlijk wel altijd in moeilijkheden komen. En dat is ontzettend grappig, ik bedoel: gewone moeilijkheden die zijn veel ingewikkelder. En als ze voorbij zijn, dan ben je er ook niet gelukkiger op geworden, ik bedoel maar: het is niet voor niets dat ik soms zo verlegen zit om een grappige tekst.”’ | |
[pagina 133]
| |
Herbie bleef niet aan de telefoon zitten wachten. Hij belde haar de volgende avond zelf en vroeg haar advies over een kwestie die Bring it home, monkey betrof. In zijn artikel doet hij het voorkomen alsof zij hem inderdaad perfect kon helpen zijn moeilijkheid op te lossen. In het verhaal krijgt de hoofdpersoon (Angie) een Duitse neef op bezoek, die haar het hof begint te maken. De man wordt zwaar gechargeerd voorgesteld: hij dient voortdurend met zijn hakken te klappen en in een speelgoedzaak moet hij verliefd blijven staren naar speelgoedsoldaatjes en miniatuurtanks. Als niemand het ziet, pikt hij een doosje waarin een officier en twee manschappen. Als ze thuiskomen laat hij zijn nieuwe bezit aan zijn nicht zien. Nu komt de moeilijkheid: zij moet afwerend reageren, maar doet zij dat nu omdat zij niet van soldaatjes houdt of omdat zij een afkeer heeft van stelen? In Kochs eerste aanzet is Angie niet bepaald een scrupuleus meisje, maar de scène met de ruzie rond het speelgoed is noodzakelijk om een sfeer van wrijving te creëren, die uitloopt op de totale afgang van de Duitser, waarbij Angie - enigszins ontredderd - in een aantal komische situaties belandt. Herbie belde Angie om haar het speelgoedprobleempje voor te leggen. Tja, daar had ze niet direct een antwoord op. Ze was vooral ondersteboven van het feit dat iemand om haar mening vroeg, in een wereld waarin acteurs onder contract werden genomen en de set op wandelden om te spelen wat hen werd opgedragen. ‘Hij was erg lief voor me’, is Angie's commentaar op de gebeurtenis tegen Mona Robbins. ‘Ik begreep alleen niet waarom hij met dat probleem bij mij | |
[pagina 134]
| |
kwam, want hij kan best zelf uitmaken wat het beste is, daar is hij ontzettend knap in. Hij kwam de volgende dag langs met een doosje met drie soldaatjes. Ik pakte ze eruit, ze waren schattig! Daar zou ik nooit kwaad om kunnen worden. Toen verzon Herbie wat anders.’
Angie trouwde drie maanden later met Herbie Koch, nadat zij al twee maanden hadden samengewoond. Ze gaven ter gelegenheid van hun huwelijk een feest, dat alle voorpagina's haalde, en vervolgens alle weekbladen, en daarna werd alles nog eens dunnetjes overgedaan in de geïllustreerde maandschriften. De aanleiding is overigens niet alleen dat huwelijk, maar het feit dat zij wegliep van haar eigen huwelijksfeest en twee dagen later pas ontdekt werd in een Mexicaans hotel, waar zij uitrustte van alle vermoeienissen en verklaarde dat zij opeens stilte en concentratie had gewild. De dag daarna verschenen foto's van haar in de kranten op een vliegtuigtrap. Herbie stond naast haar en zwaaide blij en vrolijk met een enorme bos bloemen. Het zal duidelijk zijn dat zij niet zo maar haar eigen feest in de steek liet om in retraite te gaan. De zaak werd uitgelegd als een publiciteitsstunt. Robbins geeft een beschrijving uit de tweede hand van het feest en vermeldt dat het wild was en vrolijk en hier en daar behoorlijk uit de hand liep. Terwijl iedereen al aardig dronken was, vertelde de baas van haar maatschappij, Tarrock, aan haar dat hij de hoofdrol in Wuthering heights had gegeven aan een ander, hoewel Angie hem erom gevraagd had. ‘Kindje’, zei | |
[pagina 135]
| |
Tarrock, ‘als jij en ik geld willen verdienen en een mooie oude dag beleven, dan kunnen we jouw publiek beter niet rollen geven waarin ze je niet willen zien. Wij bestaan eigenlijk niet. Het publiek bestaat. De enige momenten waarop wij onszelf kunnen zijn, dat is op feestjes als dit. Voor jou heb ik trouwens nog wel wat anders.’ Lees dit toespraakje eens over. Welke filmbaas in Hollywood dacht ooit over zijn oude dag, waarop hij niet eens meer met eigen vingers zijn gulp zou kunnen openknopen, gesteld dat het hem inviel om dat zelf te doen. De rest is ook te gek om waar te zijn. Waarom liep zij weg als hij haar een andere interessante rol in het vooruitzicht stelde? En wat was dat voor rol? De waarheid, die Robbins niet op het spoor is gekomen, ligt anders. Waarom zij opeens afknapte op de wereld waar zij een der middelpunten was, wilde zij verborgen houden. Daar had haar publiek niets mee te maken! Zij hield zich daarom steeds strikt aan de weekbladversie. Misschien waren de dialogen die Herbie verzon wel leuker dan hun beider samenspraken. Misschien hield hij alleen maar monologen tegen haar. Het kan ook zijn dat zij toen al ontdekte dat Herbie een stuk van zijn persoonlijkheid aan haar ontleende. Hij gedroeg zich als een haantje, liep trots naast haar en dacht dat hij een superb verstand had en dat dit verstand hem over de grillige materie van haar persoonlijkheid deed zegevieren. Angie heeft steeds geweigerd iets te onthullen over haar beweegredenen. Alleen de werkelijke gang van de gebeurtenissen werd - zij het niet op grote schaal - | |
[pagina 136]
| |
bekend. Zij vluchtte van haar eigen feest. Maar ze ging niet naar Mexico, ze liep de weg af en verborg zich in een tuin dicht bij die van hun. Toen haar verdwijning ontdekt was, ging de helft van de gasten haar zoeken. Er waren veel journalisten op het feest en het was een gedrang om de telefoons in het huis. Na een paar uur ontdekte een van Herbie's vrienden haar tussen de planten in de tuin waar zij was binnengelopen. Zij was met haar witte crèpe jurk in de aarde gaan liggen en staarde omhoog naar de palmen. Volle maan: een studiodekor gelijk. De vriend liet haar een ogenblik waar zij was en waarschuwde onopvallend Herbie. Samen brachten zij haar vervolgens naar een motel in de buurt, waar zij haar incognito inschreven. Angie kreeg een slaappil, werd pas de volgende morgen laat wakker en vond Herbie aan haar bed, die haar precies vertelde wat zij moest doen om de zaak een publicitair interessante wending te geven. Eerst weigerde zij, maar hij had nogal wat eigen geld gestoken in de film die zij op het punt stond te gaan draaien buiten haar contract met Fox om, en hij vond dit een schitterende gelegenheid haar weer eens in de hele wereldpers te krijgen. Bij dit alles blijft het onduidelijk hoe hij de journalisten van haar spoor hield. Hij had wel de politie ingelicht! Soms vraag je je af of ze niet alles hadden verzonnen, want je kimt je toch niet voorstellen dat iemand de verwarring van zijn vrouw en zijn eigen liefde voor haar misbruikt ten bate van zijn bankrekening. Misschien hadden ze toch alles voorbereid. Hoe dan ook, haar terugkeer in de wereld veroor- | |
[pagina 137]
| |
zaakte een algemene opluchting en de samenspanners gingen onmiddellijk hard aan de slag. De vrije produktie die zij de volgende maanden draaiden, Little lusty lady lover, werd niet een succes, hoewel hij gemakkelijk uit zijn geld kwam. Tijdens de opnamen maakte Angie voortdurend ruzie met haar echtgenoot. Toen de film voltooid was zag ze kort na elkaar Straw dogs van Peckinpah en Carnal knowledge van Mike Nichols. De eerste vond ze gruwelijk en de tweede te literair, maar toch openden deze films haar ogen voor de mogelijkheden het geijkte patroon te verlaten. Zij vroeg zich opeens af hoe haar eigen publiek eruitzag, dat zij keer op keer tracteerde op een aantal stereotiepe trekjes, die in Herbie's scenario en dialogen werden geaccentueerd. Toen ze tegen Herbie begon te schelden over het werk dat ze te doen kreeg, maakte dat hun verhouding er niet vrolijker op. In oktober '72 reisde ze plotseling alleen naar Parijs en kwam daar - vanzelfsprekend - in contact met een aantal Franse filmers, onder wie Rivette, die haar voorstelden de hoofdrollen voor haar rekening te nemen in een vijfluik naar verhalen van Balzac, vertaald naar situaties in de zeventiger jaren. Die film draaide zij tijdens de eerste twee maanden van '73 en hij werd een gematigd succes, maar het moet gezegd worden dat haar prestatie heel verfrissend overkwam. Tot haar verrassing kreeg zij hierna van Fox de hoofdrol in Bemard Prestons tweede film Wild thing. Preston was een jonge filmer, die ongeveer tegelijkertijd met Bogdanovich debuteerde. Na het geweldige succes van zijn eerste twee films, After hours en vooral The | |
[pagina 138]
| |
spell, over rondtrekkende steile-wandrijders, durfde hij het aan in zijn volgende film een ster te zetten die de jonge ‘alternatieve’ jeugd van wie hij de filmgoeroe was, nauwelijks aansprak. Angie deed erg haar best op de film, terwijl intussen haar advocaten hard werkten aan haar echtscheiding van Herbie. Een maand na het uitbrengen van Wild thing leek het erop of de heroriëntatie van haar carrière volledig zou slagen. Toen reed Preston zich tegen een boom te pletter, op een weg met veel open plekken. Angie verklaarde dat zij nooit een beter regisseur gekend had dan hij. Vervolgens trok zij zich een maand terug in de flat van vrienden. Daarna ging zij definitief in op een uitnodiging van de man die haar bekend had laten worden, Hugo Driessens, om met hem een ‘internationale’ film te maken. Driessens had na Het onweer geen succes meer gehad, en via alleen al het in het openbaar noemen van Angie's naam, probeerde hij aan publiciteit en geld te komen. Het baarde nogal wat opzien in Nederland toen ze opeens belde dat ze zou komen. Dat was in augustus '73. Precies vijf maanden later, toen de artikelen van Robbins gesprekstof begonnen op te leveren, arriveerde zij op Schiphol. De krantelezers mochten de volgende dag vernemen dat hun woordvoerders haar ‘rijper’ vonden geworden, en ‘volstrekt zonder sterallures’. De avond van haar aankomst werd voor haar een receptie gegeven in Amsterdam Hilton. Ook ik maakte daar mijn opwachting, en het lukte mij zelfs een ogenblik alleen met haar te praten. | |
[pagina 139]
| |
Aan het einde van ons korte gesprek zei ze dat ze me de volgende morgen zou bellen. Het wordt nu tijd mijn relatie met haar toe te lichten.
Nadat ik haar voor het eerst was tegengekomen in de Cinetone-studio's, raakte ik haar beeld niet meer kwijt. Waarschijnlijk fungeerde de ontreddering die zij tentoonspreidde, gevolgd door de abrupte overgang naar vrolijkheid, als een signaal dat mijn emoties op de tocht zette. Ik had onmiddellijk de onweerstaanbare behoefte haar te troosten, maar ik durfde niet, had te weinig flair en besefte dat ik met een overvloed aan vlotheid toch niets anders dan wat oppervlakkige gemeenplaatsen had kunnen uiten. Maar zij was haar treurigheid op slag kwijt, en daarmee kwetste zij mijn tederheid. Zij maakte zich ongrijpbaar, en daarmee begeerlijk. De films waarin zij een minuscule rol speelde, bekeek ik met gespannen aandacht. In iedere scène waarin zij optrad, probeerde ik het eerste beeld dat ik van haar opving, terug te vinden. Dat mislukte steeds. En zo werd zij een herinnering die zichzelf najaagde. Het was maar goed dat zij daar zelf geen benul van had. Omdat de Nederlandse speelfilmindustrie op een wankele basis rustte, werden alleen potentiële kassuccessen gerealiseerd. Deze misten de charme en het vakmanschap van films die gemaakt werden op basis van een lange traditie. Wel werd er over vakmanschap en professionele aanpak voortdurend gepraat. De geslaagde vermaaksfilm voert de kijker binnen in een fantastische wereld waar het leven behaaglijk is | |
[pagina 140]
| |
en troostrijk. Zelfs moeilijkheden lijken op een feestje in dit paradijs waar de grote sterren onze gids zijn: adam en eva; als het meezit worden wij ter plekke uit een van hun ribben tot leven gewekt. Over het bereiken van dit laatste effect werd ook door Nederlandse filmmakers uren lang gedelibereerd. Maar als ik dan keek naar wat zich op het scherm ontrolde, dacht ik: uit die rib daar zou ik niet graag willen ontstaan en wil dat schorre wijf onmiddellijk haar tas inpakken en het doek verlaten! In deze beroerde kopieën van de volmaakte illusie, liep Angie net zo verloren rond als haar collega's. Toch bezat zij al vanaf haar eerste optreden in Temmings Onderwereld een natuurlijke lichtvoetigheid, die het prettig maakte naar haar te kijken. Tussen het puikje van de Nederlandse toneelspelers bewoog zij zich met een nog onopvallende gratie, maar wat mij betreft verdreef zij al die hinkepoten toen al van het doek. Toen verscheen Hugo Driessens in het wereldje. Hij was net van de filmacademie gekomen en maakte met een C.R.M.-subsidie het succesvolle filmpje De commandant, waarin hij Angie een rol gaf als moderne marketentster, die de commandant van de Eerste Nederlandse Pantserdivisie op oefening in Duitsland, voor schut zet. Een erg aardig verhaal, zij het hier en daar wat overdreven aangezet, en met een net iets te opgelegde antimilitaristische strekking. Het werkstuk zou niet meer dan als aardig zijn bestempeld wanneer Driessens Lonneke Jacobi, of een ander ‘natuurtalent’ de hoofdrol had gegeven. Maar hij koos voor Angie Hoffman (in de film heette ze Kathy; op | |
[pagina 141]
| |
de achtergrond draaide de radio in de tent van de commandant voortdurend Cathy's clown van de Everley Brothers) en zij bracht een bijna lijfelijke verbinding tot stand tussen de toeschouwers en de geplaagde commandant, zodat ook wij door haar werden verleid zonder dat wij tot actie mochten komen. Aan het eind van het filmpje zien wij haar baden in een beekje bij het oefenterrein. Op de achtergrond zwaar geschut. Een tank komt links het beeld inrijden. Plotseling is hij verdwenen, en het gedaver van kanonnen en stenguns sterft weg. Een grote (en groteske) stilte daalt over het terrein. De avond valt en de kleuren verliezen hun scherpte. Op dat moment wordt er een nieuwe horde bezoekers van het paradijs geboren uit de rib van Angie, die natuurlijk is geconstrueerd door de regisseur en de cameraman, en door de schrijver van het verhaal. Maar zij is het door wie de verbeelding gaat glanzen: dat maakt haar als enige onvervangbaar. Zij werd ‘een ontdekking’ genoemd. Ik verzocht de redactie van Het Parool, waarvoor ik free-lance werkte, of ik haar mocht interviewen. Maar die wilden me liever laten praten met de regisseur. Aan Driessens had ik evenwel weinig te vragen. Korte tijd later kreeg Driessens geld om Het onweer te maken, en het is logisch dat hij opnieuw Angie, die uiteindelijk zijn ontdekking was, in de hoofdrol zette. Toen deze film rijen van soms honderd meter lang voor de kassa's veroorzaakte, stond niets mij meer in de weg om Angie Hoffman te interviewen. Zij maakte tijdens onze afspraak een wat matte indruk, en toen ik haar dat voorzichtig onder ogen | |
[pagina 142]
| |
bracht, gaf zij dat ook onmiddellijk toe. Ze zei dat ze de vorige avond laat naar bed was gegaan en dat ze de laatste dagen al zoveel vragen had beantwoord, dat het op een kruisverhoor begon te lijken. Maar dat laatste was niet waar: ik was de eerste interviewer in een lange rij. Zij gaf dat later ook toe en leverde als verklaring dat ze van me af wilde, omdat ik mij zo duidelijk goed omtrent haar had gedocumenteerd. Zij vond dat ‘griezelig’, alsof ik in dienst stond van de bvd (vandaar die opmerking over dat verhoor). Wat een naïveteit! Of was ze echt bang dat ik vragen kon stellen die haar in de war zouden brengen, die haar bestaan op de helling konden zetten? Het is merkwaardig dat juist zij mij op die manier overschatte. In ieder geval was zij vol lof over Hugo Driessens, die haar perfect had begeleid en haar een ‘essentieel stuk zelfvertrouwen’ had geschonken. ‘En begrijp jij wat je voor hem gedaan hebt?’ vroeg ik. Zij haalde koket haar schouders op, en boog zich toen een beetje naar voren. ‘Als hij me niet goed vond’, zei ze, ‘dan had hij me niet meer genomen. Als hij niks in me zag.’ Wat een bescheidenheid. De filmpers had haar drie keer zo luid geprezen als de regisseur. Dat was zuur voor hem. Hij had haar mogen ontdekken. En daarna trok zij hem met zich mee de hoogte in. Ik beloofde dat ik zou opschrijven wat zij voor Driessens had betekend, en ik zei dat ik hem een goede regisseur vond, de beste zelfs, althans in Nederland. ‘Internationaal kunnen we nu heel goed meekomen’, | |
[pagina 143]
| |
zei Angie met aplomb. Ik verzekerde haar dat zijzelf inderdaad heel goed meekon.
Hiervoor heb ik vermeld dat de gegevens van Mona Robbins over Angie's Nederlandse jaren niet altijd betrouwbaar zijn. Mona heeft een aantal dorpsklokken horen luiden. En zelf heeft zij wat klepels opgescharreld, in Delftsblauwe tinten en bedekt met goed Hollands laken. Ook de korte periode tussen haar vertrek uit Nederland en haar aankomst in New York, is niet meer dan een sfeertekening, vergezeld van veronderstellingen, zoals die over het aanvalsplan ter verovering van Amerika. Om in Angie's beknopte biografie niet te veel het zwaartepunt te leggen op één korte periode, heb ik over haar verblijf in Wales een hoeveelheid informatie achtergehouden. Nu ik mijn eigen geschiedenis met die van haar verweef, zal ik ook het vervolg van onze relatie uiteenzetten.
Nadat zij een week lang was afgebeuld, werd ze door een fotograaf meegenomen naar een feest waar ook ik was uitgenodigd. De fotograaf was vreselijk trots dat hij haar bij zich had, en hij mat zich een air aan alsof hij haar al vast een paar keer tot zich had genomen, op weg naar het partijtje. Hij was in feite zo trots op zichzelf, dat hij de ene borrel na de andere achteroversloeg, minzaam glimlachend en vrolijk babbelend tegen Angie. Die luisterde maar zo'n beetje naar hem, want ze kon van vermoeidheid niet meer op haar benen staan. Na een uur was de fotograaf stomdronken. Onmid- | |
[pagina 144]
| |
dellijk nadat hij van het veld was gedragen, stortte een aantal invallers zich op haar. Ik had daarbij een lichte voorsprong, omdat ik haar kende van het interview. ‘Dat stuk heb ik nooit gelezen hoor’, zei ze. Ik ging naast haar zitten en begon over iets anders dan film. Ze probeerde zo goed mogelijk mee te doen met het gesprek, concentreerde zich volkomen op mij, ik denk om de anderen af te schrikken. Uiteindelijk zaten we dan ook met z'n tweeën, terwijl het feest om ons heen doorrommelde, hier en daar opgeschrikt door een schreeuw. Om een uur of twee bracht ik haar naar huis. In de auto zei ze dat ze maar één angst had, en dat was afknappen en niet meer toerekeningsvatbaar zijn. Ze had ook eigenlijk niet naar het feest gewild, maar die jongen waarmee ze kwam had zich de hele week voor haar uitgesloofd. Toch hadden wij zo'n twee uur samen zitten praten! Vlak bij haar huis barstte ze in huilen uit. Ik parkeerde de auto voor haar deur en bracht haar naar boven. Ze leunde zwaar op me. Toen we in haar flatje stonden viel ze flauw. Ik maakte haar gezicht kletsnat en praatte voortdurend op haar in. Na een tijdje kwam ze bij en sprak een paar minuten met me. Via de dokterscentrale bestelde ik op haar verzoek een arts. Angie was alweer in slaap gevallen. De geneesheer verscheen na een kwartiertje en concludeerde dat zij behoefte had aan rust. Hij vroeg mij om bij haar te blijven, want later in de nacht zou ze misschien angstgevoelens vertonen. Voor dat geval schreef hij een recept uit, dat ik toen zij opnieuw sliep, snel in- | |
[pagina 145]
| |
wisselde bij een apotheek. ‘Verwen haar maar een beetje’, zei de arts met een knipoog. Daar had ik best zin in, maar de realisatie daarvan was een beetje ingewikkeld.
Toen zij de volgende ochtend tegen twaalf uur opnieuw ontwaakte, had ik het gordijn een beetje opengedaan. Zij knipperde tegen het licht. Maar er was bijna geen licht! Het was een grijze, sombere dag. Misschien was wakker worden en tegen het licht knipperen, zelfs in het pikdonker, iets dat ze op de toneelschool had geleerd, die ze vier jaar had bezocht, zonder dat ze een einddiploma haalde. ‘Alleen als je de rol speelt van Theiresias, de blinde ziener, dan knipper je niet tegen het licht’, had de leraar gezegd, maar er gingen weken voorbij dat ze geen Theiresias speelden. 's Middags gingen we in de stad wandelen. Ze had moeite met lopen, haar spieren deden overal pijn. Ze mijmerde over New York. Nu was zij daar nog bang voor. Ze zei: ‘Ik zal mijn eigen leven kwijtraken als ik niet uitkijk. Moet je nou zien hoe ik me de laatste dagen heb gedragen!’ Dat preciseerde zij niet. Zij was erg ernstig, en een beetje treurig, ze had het de laatste tijd goed naar haar zin gehad. Heel wat mensen keken haar na. Ze was in Nederland een beroemdheid, maar ze keerde de mensen die haar kenden de rug toe. Dat laatste was natuurlijk ook niet waar. ‘Ik zou me wel weer eens als vroeger willen voelen’, zei ze, ‘niet zo moe weet je. Denk je dat het alleen | |
[pagina 146]
| |
door hard werken komt?’ Iets anders kon ik niet bedenken. ‘Misschien wil ik niet weg’, zei Angie. ‘Misschien wil ik gewoon hier blijven en zo'n beetje doen wat ik nu kan.’ Maar dat wilde ze niet. Ze had zich in Cannes ontzettend uitgesloofd om in het licht te komen. Even later vroeg ik waarom ze niet een korte vakantie nam. ‘Waarom niet?’ antwoordde ze. Ik vertelde haar over een bungalow in Wales, het buitenhuisje van twee Londense vrienden van mij. Twee dagen later namen we het vliegtuig naar Heathrow. Zacht weer, volop zomer. In het groene land, midden tussen de heuvels, betrokken wij het weekendhuisje, dat de vrienden onmiddellijk aan mij hadden afgestaan. Trouwens: haar naam was zelfs al doorgedrongen tot de vakkringen in Engeland. Wij waren nog geen halfuur op onze bestemming of zij wilde wandelen. Onze naaste buren woonden op een kilometer. Hun huis was bereikbaar via hetzelfde smalle weggetje dat naar de hoofdweg leidde. Ik zei dat ik een auto zou gaan huren in Newport, dat een zestal kilometers verderop lag. Ze vond dat een veilig gevoel, een auto voor de deur. Ze prees de omgeving uitbundig, maar tegelijk liet ze merken dat de heuvels en het land en het ontbreken van huizen haar benauwden. Wij wandelden, zonder dat wij ons behoorlijk verfrist hadden. Het werd avond. Het was zo stil buiten dat ze aankondigde te moeten praten, maar ze praatte anders dan normaal: ze was bang voor de stilte. Na een kwartiertje lopen wilde ze weer terug naar | |
[pagina 147]
| |
huis. Daar zette ze de televisie aan, die net een samenvatting uitzond van Wimbledon. Toen ik onder de douche vandaan kwam, zat zij op de bank, trillend van zenuwen. Ik praatte op haar in. Zei dat morgen alles beter zou gaan, dat de reis haar opgewonden had en dat de plotselinge overgang naar deze landelijke omgeving haar in de war bracht. Ik deed alsof ik er alles van wist. Zij luisterde en kwam tegen mij aanliggen, terwijl de doffe klappen van tennisballen en beschaafd applaus onze achtergrond vormden. ‘Hoe moet dat nou met mij?’ vroeg Angie. Ik wilde haar net uitleggen hoe optimistisch ik daarover dacht, toen ik merkte dat zij abrupt in slaap was gevallen. Opeens kon ik het idee niet van me afzetten dat ik diende als een soort oppasser en pepmiddel tegelijk. Dat maakte mij niet vrolijk. De keren dat wij met elkaar naar bed waren geweest, had zij tamelijk enthousiast gereageerd, maar de beloften die zij op het scherm wekte, loste zij niet in. Allicht niet. Zij schrok wakker bij een luid applaus op de t.v., bij het beëindigen van een partij met een Engelse zege. ‘God’, zei ze. ‘Ik heb toch niet geslapen?’
Toen ik de volgende morgen wakker werd, was zij al in de badkamer. Ik luisterde naar het geplas van water, en daarna hoorde ik haar minstens vijf minuten lang haar tanden borstelen. Ik begon me te ergeren aan dat gepoets. Toen we de vorige avond in bed stapten had ze met een klein stemmetje gezegd hoezeer ze op prijs stelde wat ik voor haar deed. Ze noemde mij ‘een soort reddende engel, maar dat zul je wel niet leuk vinden, er is niets origineels aan’. Ik | |
[pagina 148]
| |
voelde me een beetje ongemakkelijk. Ze was aandoenlijk en natuurlijk begeerlijk, maar ik kreeg steeds meer het idee dat ze me maar wat vertelde, dat ze allemaal dingen verzon die haar een tragische persoonlijkheid moesten verschaffen. Het leek of zij de biografie opzegde van een beroemd mens, die het niet cadeau had gekregen in zijn leven. Ze zei af en toe dat ze behoefte had met mij te praten, en tussen het praten door vrijden we tamelijk vrolijk en niet te langdurig. Misschien was dat ook een manier van haar om contact te vermijden, hoorde het bij het verhaal dat ze over zichzelf ophing: een vrouw die wist hoe ze een man moest bezighouden, maar uitsluitend op haar eigen voorwaarden. Af en toe kreeg ik het idee dat ze mij gebruikte als de tamelijk zoete vulling van twee onbekommerde weken. Straks stak zij de oceaan over, op weg naar haar bestemming, maar inwendig wenend omdat zij haar eenvoudige natuurbestaan had opgegeven. Waarom had ze dat opgegeven? Daarop bleef zij het antwoord schuldig. Misschien omdat dit antwoord niet bestond. Evenmin als een eenvoudig leven op het land. Naast alle illusies die zij wekte, kon zij evenmin als wij, haar publiek, zonder de leugen dat het elders beter is.
Mona Robbins haalt een uitspraak aan van de acteur Jerry Lime, waarin hij over Angie's slechte adem uithaalt. ‘Alsof je een varken moest omhelzen!’ In de enige film waarin Lime naast haar optreedt, kust hij haar nergens. Hij is nooit dichter in haar buurt dan een halve meter. Waarom gedraagt hij zich als de | |
[pagina 149]
| |
uitvinder van de tandpastareclame? Wat is dat voor mythe, waarin iemand zich walgelijk moet gedragen, vluggertjes maakt tegen een dekorstuk, haar tanden niet meer poetst, ondergoed niet in de was doet maar wel laat slingeren naast de stoel van de regisseur: al die verhalen, die nooit helemaal onwaar zijn. Is dat allemaal bedoeld om de eeuwigheid nog stralender op haar te laten weerkaatsen? Misschien omdat zij voor de film speelde, een medium dat is geworteld in het volksvermaak, vonden cultureel begaafde journalisten het noodzakelijk haar door het slijk te halen, in tegenstelling tot de fantastische actrices die uitsluitend optreden in schouwburgen, onder beschaafd applaus van min of meer geletterden. Onder die laatsten bevond Mona zich, en wel op de eerste rij. Robbins was niet de enige die Angie niet kon plaatsen. Maar omdat zij tamelijk slim is, bedekt zij haar niet meteen onder een kwak vuil, zoals een aantal anderen. En toch steeg Angie, bij iedere belegering, hoog boven de muren uit, en steeds was zij alles waarvan je dacht dat de wereld het voor jou in petto had. Maar de wereld beloofde dat alleen maar. En in het tenietdoen van de belofte ontstond alle haat, welke evenzeer haar deel was als de liefde van haar trouwste minnaars, die alles hadden aangeraakt behalve haar. Angie's leven is een partij bellen blazen. Zij is de fraaiste bel, zij heeft de helderste kleuren. En toch zijn het geen andere kleuren dan de regenboog in voorraad heeft. Maar ze lijken zoveel schitterender, en de bel wordt steeds groter, en zachtjes wiegelt zij op de wind, nog vast aan het pijpje als aan een wortel. | |
[pagina 150]
| |
Dan raakt de immense bel los en even lijkt het of zij meteen zal uiteenspatten in de lucht, maar zij herstelt zich en drijft gracieus omhoog en laat met zich spelen door de luchtstroom. En in tegenstelling tot alle andere bellen die worden gelanceerd, en die kleiner en steviger zijn, blijft zij stijgen, en steeds meer trekt zij ieders aandacht. Angie was, om zo te zeggen, nog maar een belletje in Wales. Toch maakte zij zich al zorgen over het moment van uiteenspatten. De derde avond, toen alles nog std was en vredig en we cognac dronken, kwam zij opeens dichtbij mij en vroeg of de pijn die zij sinds een half uur in haar arm voelde, iets te betekenen kon hebben. Ik wist niet wat zij bedoelde - ik had ook wel eens pijn in mijn arm - maar zij bleef heel ernstig en zei dat deze pijn het ‘allerergste’ kon betekenen en dat je natuurlijk wel wist dat het niets was, maar toch, zei ze, toch weet je het niet zeker. ‘Je hebt gisteren steentjes gegooid’, zei ik. ‘Weet je nog wel?’ Zij lachte, ze was helemaal opgelucht. ‘Zou het toch niet mijn hart kunnen zijn?’ informeerde ze een paar minuten later. We gingen naar het strand en maakten tochtjes door de omgeving. Een uur lang liepen we door de restanten van een middeleeuws kloostercomplex. Zij verzon allerlei verhaaltjes over dingen die zich daar hadden afgespeeld. Ze stelde zich voor dat ze daar tijdens de middeleeuwen had gewandeld, een klein meisje aan de hand van haar vader, en dat ze die immense kerk had zien oprijzen, achter de bomen, in de stilte. | |
[pagina 151]
| |
Geen karren, geen klapwiekende reuzenvogels. Alleen zij en haar vader. ‘Maar ik was een beetje bang. Want als je dichterbij kwam, dan hoorde je gezang opklinken. En dan was je bang voor nare dingen, voor alle verhalen die ze je vertelden over de hel.’ Ze waren bij haar thuis Nederlands Hervormd. De restanten van de roomse beschaving, die in haar jeugd als verderfelijk was afgeschilderd, oefenden nu een merkwaardige bekoring op haar uit. Een groot en weids gebouwencomplex, teruggebracht tot een hoop treurige steen. ‘Het gekke is’, zei Angie opeens, ‘dat je je nu pas herinnert dat zoveel mensen vóór jou hebben geleefd. En dat alles wat je doet voorbijgaat. Laten we hier weggaan lieverd.’ Ze kon 's avonds niet goed loskomen van deze toch toevallige ontmoeting met een vooral curieus stuk verleden. Ik herinner mij dat ik een aantal jaren later eenzelfde soort ervaring had, toen ik in Ierland op de fundamenten van een kloostergemeenschap stond. De kruisen tussen het gras in de herfstige stilte reduceerden mij tot nietigheid. Toch voelde ik me vooral opgewonden. Het betekende toch wel iets dat juist ik daar nog rondliep! Maar het betekende niets. Voor mij ieder ander. Op dat ogenblik waren die anderen buiten zicht. En ik stond stevig op mijn benen, boven op een handjevol restanten van de eeuwige vreetpartij van de dood. Dat gaf een opgelucht gevoel. Angie kwam toen niet zo ver. Ze voelde zich niet op haar gemak. Er bestonden nog zoveel andere levens dan dat van haar. | |
[pagina 152]
| |
Tussen alles wat verging, stonden bomen die ieder jaar bloeiden. Mensen bloeien maar één keer, en vaak weten zij het zelf niet. Tijdens Angie's opkomst wezen duizenden haar na. Het kon allemaal maar even duren. Weg uit die ruïnes! Nu ik op onze korte vakantie terugzie, bedenk ik dat zij veel aan mij vroeg, ook dingen die ze wel wist. Ze wilde voortdurend bevestiging, daartegenover handelde ze lang niet altijd naar haar verworven inzichten. Zij was enerzijds slagvaardig, grappig, trefzeker in haar uitbeelding, en aan de andere kant een volslagen onervaren en onhandig kind. Iemand die nog niet weet dat je moet eten om te blijven leven. Dat zenuwtabletten niet helpen tegen een gebroken been.
Toen ik een maand terug was in Amsterdam, en weer een beetje plezier kreeg in mijn leven, begon ik mij af te vragen wat onze relatie had betekend. De laatste dagen in Wales zeiden wij alleen nog het hoognodige tegen elkaar. Ik kon dat niet anders uitleggen dan dat zij uitgekeken was op onze verhouding, die ik misschien wat enthousiast was begonnen, en ik schikte mij daarin, ondernam dus geen pogingen haar op andere gedachten te brengen door mijn voortreffelijkheid te bewijzen. Zij gedroeg zich af en toe nogal onaangenaam, wilde ook niet meer in één bed met mij liggen, en ik zei tegen mezelf: zij is niet echt zo, zij probeert mij welbewust de pest in te jagen, om het gemakkelijker te maken. Misschien, denk ik nu, lag het anders. Treurde zij innerlijk net zo hard over het verloren gaan van onze liefdesrelatie als ik. Zij wist maar al te goed dat zij | |
[pagina 153]
| |
beter alleen kon vertrekken, en dat ze vertrekken zou, of moest, daaraan viel niet te tornen. Hoe zou ze ook een beslissing moeten nemen over het afbreken van een carrière die nog niet eens was begonnen? Als ik Angie's Amerikaanse tijd overzie, dan leeft zij uitsluitend vlak na haar aankomst langer dan een paar maanden met een man. Daarna is zij geruime tijd alleen, dat wil zeggen steeds omgeven door een wisselende groep mensen. Haar verhouding met Koch heeft de langste duur van allemaal en een vooral voor hem pijnlijk einde. Hoe meer geld haar films opbrengen, des te moeizamer lukt het haar tot werken te komen. Robbins levert hierop als commentaar dat de rollen die zij speelde en de rol die zij tegenover haar publiek vertolkte, te veel van haar energie vergden. Het kost haar steeds meer moeite de kracht te verzamelen die nodig is om elektriserend op haar publiek over te komen. Mona vergeet dat een mens geen generator is. Ligt de verklaring niet meer voor de hand dat zij zich steeds meer bewust werd van de discrepantie tussen wat zij was en wat zij voorstelde? Moe en alleen op een hotelkamer kon zij zichzelf vaak een fantastische rol zien spelen op het t.v.-scherm. Maar dit sprankelende gedrag had op haarzelf geen invloed. En pas na die verklaring kun je je voorstellen hoe moeilijk het voor haar was zich op te laden. Angie bood in haar werkelijke leven een groot aantal mensen een unieke gelegenheid haar te haten, alsof zij wilde bewijzen dat zij als mens alleen in haar illusie troost voorradig had voor anderen. Helaas voerde zij haar acties in gezelschappen die waren | |
[pagina 154]
| |
samengesteld uit mensen die net zo waren als zij. De meesten schepten behagen in hun uitzonderingspositie, een enkeling leed er in stilte onder. Verstoring van hun bijeenkomsten, zoals Angie die vrijwel wekelijks veroorzaakte, schudde hen door elkaar in hun droom. Maar zo werkelijk origineel schokkend gedroeg zij zich ook weer niet, dat zij die droom kon verstoren. Toen alles nog goud werd wat zij aanraakte, was het edele metaal van binnenuit al op een razend snelle wijze aan het smelten.
Angie's kredietkaart bood nog maar weinig te besteden toen haar verhouding met Herbie Koch begon. Toen ze naar Parijs vertrok was ze net dertig geworden. Zij had het geluk dat bij haar bezoek aan Europa zich een aantal mensen voor haar interesseerde die haar niet opjaagden en er een ander levensritme op nahielden dan zij gewend was geraakt. In de Balzacfilm die zij maakte, komt zij heel ontspannen over, zij heeft duidelijk plezier in haar rollen die zij zelf in het Frans spreekt, en zij laat eens te meer zien hoe goed zij komedie kan spelen. Als Bernard Preston in Parijs komt en toevallig rushes van de film onder ogen krijgt, is hij zo enthousiast dat hij haar vraagt een rol te spelen in Wild thing, die hij drie maanden later zal gaan opnemen. Preston kon op dat moment alles voor elkaar krijgen. Zijn eerste twee films hadden de maatschappij miljoenen opgebracht. Hoewel The spell van die twee het bekendst is, prefereer ik de eerste, After hours, | |
[pagina 155]
| |
waarin een melancholiek en hier en daar opzettelijk gechargeerd beeld wordt geschetst van een groepje teenagers in de bloei van de Koude Oorlog. Het is merkwaardig dat die film succes had in de tot vrolijk meedansen uitnodigende jaren zestig, waarin alles gebeurde wat de in keurige smokings gestoken jazzmusici nooit hadden kunnen voorzien. Voor zijn derde film kwam Preston met een geheel ander scenario: terwijl hij in het ziekenhuis op zijn sterfbed ligt, wordt de bankier McGraw bezocht door een engel, die hem aanbiedt dat hij twee weken mag optrekken met de mooiste vrouw ter wereld, op voorwaarde dat hij niet binnen die twee weken van haar weggaat. De engel doet McGraw in feite het voorstel zijn leven, dat op slag wordt opgefleurd met jeugd, frisheid en schoonheid, tot op de bodem leeg te drinken in één ferme slok. De bankier, doodsbang dat hij de wereld moet verlaten, vraagt aan de engel of zijn leven niet voor onbepaalde tijd verlengd kan worden, omdat hij zich niet kan voorstellen dat hij plezier zal hebben als hij bijna zeker weet dat het na die twee weken zo goed als afgelopen met hem is. De engel verdwijnt om ‘nadere orders’ te halen, en inmiddels voelt McGraw zich opknappen. Hij kijkt naar buiten en daar, diep onder hem, parkeert zij juist haar auto aan de overkant van de straat. Daar is een stopverbod, maar ook een modezaak. Op dat moment wordt haar auto van achteren aangereden door een autobus. McGraw begrijpt dat hij moet gaan helpen. Terwijl hij al met een been in een broekspijp staat, keert de engel terug met de mededeling dat zijn toekomst zal afhangen van zijn gedrag in de komen- | |
[pagina 156]
| |
de veertien dagen. De engel mag hem zelfs beloven dat ‘voldoende prestatie’ een ‘behoorlijke bonus’ zal opleveren. McGraw helpt de mooiste vrouw ter wereld uit de autozorgen en begint diezelfde avond een verhouding met haar. De toeschouwer kijkt dit natuurlijk tamelijk welwillend aan, omdat alles nu door goddelijke wilsbeschikking plaatsvindt. McGraw in bed met Angie. Onder de douche. Aan ontbijt omgeven door eiergerechten. Angie steeds dicht in zijn buurt, zorgzaam en lief. De crux is nu dat alles begint mis te lopen. McGraw wordt uitgescholden voor lelijke ouwe vent, komt tot de ontdekking dat Angie haar orgasmes voorwendt, krijgt na een paar dagen te maken met de minnaar die zij er op nahoudt en ziet dat zij hem uitsluitend vanwege zijn geld tolereert. Het feit dat zij de hoer speelt bij McGraw is uitsluitend te danken aan een ingreep van de godheid, en daar blijft het bij. Het gaat de scenarist niet om devotie, maar om het creëren van een spanningsveld. Hier zijn wij op het punt gekomen dat verklaart waarom Angie de rol zo graag wilde hebben: zij is de mooiste vrouw ter wereld (in al zijn vaagheid is dat absurd), zij kan alles bereiken wat ze wil, maar al in het begin van haar verhouding met McGraw hangt zij haar lier aan de wilgen, zij doet niet meer mee, zij heeft begrepen dat men haar alleen aanvaardt als geacheveerd speelgoed. McGraw raakt niet zozeer verknocht aan haar, maar aan zijn nieuwe vitaliteit, die hij op haar lichaam kan botvieren. Hoe kan zij hem anders zien dan als een oude man, begiftigd met | |
[pagina 157]
| |
een onbegrijpelijke geilheid? McGraw is altijd een statuszoeker geweest, en hij begint plannen te ontwikkelen om met haar aan zijn zijde terug te keren in de wereld, waarin hij, onder meer als voorzitter van een tiental liefdadigheidsverenigingen, nog zoveel te doen heeft. Helaas is hij nooit meer geworden dan een bedrijver van liefdadigheid op kosten van zijn firma. McGraw en zijn soort mensen gaan volslagen voor de bijl. En degene die hun opgeblazenheid aantoont is Angie. Maar hoezeer het scenario en Preston haar ook de kans geven de oude bankier ieder ogenblik te laten afgaan. Wild thing is niet een lofzang op de jeugd, maar een cynische visie op de wereld waarin McGraw liefdadigheid kan bedrijven ten bate van zichzelf en ver over zijn zaak heen op kosten van de belastingen. Nu lijkt het, wanneer je het scenario leest, alsof Angie en haar problemen centraal staan. Haar vriend, de student in de zoölogie Fritz waardeert haar om wat zij is en doet verwoede pogingen haar geaccepteerd te krijgen in zijn milieu. Maar het lukt hem niet voor haar een positie te bereiken gelijk aan die van de andere meisjes die met hem en zijn vrienden optrekken. Zoals dat altijd ging in Angie's eigen leven, ontstaat rond haar een competitiesfeer, die aan Preston alle kansen biedt het studentenmilieu satirisch te vertekenen. In Wild thing wordt Angie heen en weer geslingerd tussen de zakenwereld van McGraw en het schijnintellectualisme van de kennissen van Fritz, of, zoals Preston zelf verklaarde ‘tussen werkelijkheid en ideologie’. Uit de botsing tussen die twee zal uiteindelijk | |
[pagina 158]
| |
een nieuwe wereld moeten oprijzen. Dat het daar zo mogelijk een nog veel grotere troep zal zijn dan in de oude, mag niemand na het zien van de film nog verbazen. Aan het eind van het verhaal gaat McGraw natuurlijk toch dood, omdat hij al zijn kansen op een extra bonus van de eeuwigheid verspeeld heeft. Terwijl hij rochelend zijn laatste adem uitblaast, slaat Angie hem gade met niet meer om dan een handdoek, terwijl haar student tegen de deur van de kast bonkt waarin zij hem in haar verwarring heeft opgesloten. Terwijl Angie de film draaide, verkeerde zij in de mening dat zij eindelijk zichzelf kon weergeven, heen en weer geslingerd tussen twee werelden. Zij wou de luchtballon waarin zij opgesloten zat laten springen en vanuit de harde kern iets nieuws beginnen. Maar toen zij de film zag, begreep zij dat zij opnieuw had gediend als speelbal - symbool van mannelijke expansiedrift - en dat Preston haar niet anders had gebruikt dan haar vorige regisseurs. ‘Weet je wat ik wou, ik wou dat ik kon wegdrijven op de wind’, zegt Angie tegen Fritz aan het eind van de film. In het volgende beeld loopt zij samen met hem achter de baar van McGraw. Er zijn honderden mensen op de been. Fritz vertelt haar hoe de bomen heten op het kerkhof, en tussen twee graven ontdekt hij een plantje dat hij zorgvuldig uitgraaft en in zijn zakdoek bergt. Terwijl een beschaafde stem een aantal lege frasen oplepelt, begint het plotseling bakstenen te regenen. De aanwezigen proberen zich op allerlei manieren tegen de regen te beschermen en de ter aarde bestellende handelingen worden tweemaal | |
[pagina 159]
| |
versneld weergegeven, als op een oud pathé-journaal. De film werd niet gekraakt, maar ook niet gunstig besproken. De archetypische benadering van Preston ontmoette veel weerstand. Dat laatste deerde het grote publiek niet. Miljoenen zagen de film al binnen enkele weken. Alleen Angie kwam er goed af in de pers: de lichtvoetigheid van haar creatie ontmoette overal waardering, hoewel ze zelf voortdurend had getracht haar rol tragische aspecten te geven. ‘Maar Angie’, zegt de interviewer van Playboy. ‘Komisch talent is zo volstrekt zeldzaam. En bij jou is die lichtvoetigheid er dus kennelijk tegen wil en dank. Waarom aanvaard je dat niet? Het is toch heerlijk dat de mensen kunnen lachen om wat jij doet?’ Angie antwoordt: ‘Natuurlijk is het prettig wanneer mensen waardering hebben voor wat je ze voorspeelt. Maar zelf weet je dat er een verschil kan zijn tussen hoe je jezelf voelt en hoe je overkomt. Toen ik Wild thing maakte, voelde ik me ellendig. Terwijl juist alles goed ging. In die film moeten mensen zich gaan aanstellen wanneer ze met mij in contact komen. Ik vond dat zo'n reële situatie. Ik wilde alleen niet dat dit voortdurend komische situaties zou opleveren. Ik wilde laten zien hoe het werkelijk is.’ ‘Maar wat kan je nog meer willen dan je nu hebt bereikt?’ informeert de interviewer. Het pleit voor Angie dat zij op die vraag zelfs geen antwoord probeert te geven. Dit recente interview staat wel in scherpe tegenstelling tot haar eerste vraaggesprekken in Nederland, | |
[pagina 160]
| |
waarin zij uitspraken doet als ‘de grote kans krijgen’, ‘eindelijk doorbreken’, en ‘hard willen werken om te laten zien dat ik me ook daar kan handhaven’. Vijf weken na het voltooien van Wild thing, op 12 oktober 1972 kwam Preston om bij een auto-ongeluk.
Angie trok op de begrafenis, zoals gewoonlijk, ieders aandacht. Voor veel van de aanwezige mannen, die voornamelijk om professionele redenen de teraardebestelling bijwoonden, was zij een troost voor de sfeer van treurigheid, die werd geaccentueerd door het opzichtig beleden verdriet van Prestons vriendinnen. Angie was in het zwart en droeg een voile voor haar gezicht. In het exotisch uitgedoste gezelschap viel zij daarmee danig uit de toon. Zij bevond zich voorin de stoet die zich over de paden van het kerkhof naar de kuil begaf. Fotografen stonden bezijden om de stoet te vereeuwigen. 's Avonds stond zij in de krant, temidden van een aantal collega's. Tranen druppelden langs haar ogen omlaag. Mona Robbins informeerde bij enkele aanwezigen hoe zij zich tijdens de begrafenis gedroeg. Zij had een paar dagen voor het ongeval tegen een journalist een paar onvriendelijke dingen over Preston gezegd. Zij vond hem een slavendrijver, die haar niet aanvoelde ‘en vaak de plank mis sloeg’. Toen de journalist haar vroeg op welke punten hun relatie in het bijzonder mislukt was, antwoordde zij dat hij zich te veel om de grappigheid van situaties bekommerde, ‘zelfs als hij op zijn manier over liefde praatte’, en dat hij alle treurigheid waaruit de situaties die hij creëerde voort- | |
[pagina 161]
| |
kwamen, verdreef door zijn komiekerigheid. En nu huilde zij. En leunde op de arm van Donald Dos Passos, Prestons vaste cameraman. ‘Zij was helemaal overstuur’, zei Dos Passos, ‘en ze was niet voor reden vatbaar. De meeste mensen die daar liepen vonden Bennie helemaal niet zo'n aardige jongen, want als hij ergens zijn ellebogen kon gebruiken, dan liet hij zijn armen niet zakken. Zelf werkte ik wel prettig met hem, het hielp erg dat hij vond dat hij mij nodig had. Hij had Angie bij Wild thing ook nodig, maar dan helemaal op zijn eigen condities. Hij had een ontzettende, bijna ouderwetse, verachting voor actrices. Zij hadden vaak ruzie, die twee, zij gooide hem een keer een fles naar zijn hoofd. Hij pestte haar ook, want hij dacht dat ze dan betere prestaties zou leveren, hij gedroeg zich als een soort trainer bij een soccer-team, ontzettend direct dus, en niet als een intellectueel die haar de dingen die hij wilde dat ze deed uitlegde. Ik zei dus een beetje kwaad tegen haar: wees nou maar blij dat je niet zelf die kuil ingaat, want dan had Bennie hier heus niet lopen huilen. En toen haalde ze haar neus op, keek me aan en begon ontzettend aardige dingen over hem te vertellen, dat ze zich in hem had vergist, dat Wild thing veel beter was dan ze eerst had gedacht, en dat ze hem de avond tevoren nog een keer was gaan bekijken. Het leek wel alsof ze het niet kon hebben dat iemand die met haar gewerkt had en die haar verkeerd had begrepen, nu niet meer die fout kon herstellen. En daarom deed ze maar net of die fout nooit was gemaakt.’ Ook dit was niet meer dan een interpretatie van haar | |
[pagina 162]
| |
gedrag door iemand die haar alleen op haar werk meemaakte. Toen ik de verklaring van Dos Passos las, moest ik denken aan wat zij mij in Wales vertelde over de begrafenis van haar vader. Wij zaten naast elkaar op het muurtje bij de ruïne van de abdij, en ik hield mijn arm om haar schouders. ‘Ik heb het een beetje warm’, zei ze. ‘Ik wil hier niet lang meer blijven lieverd.’ ‘Zo warm is het niet.’ ‘Het is hier net een kerkhof’, zei ze. Daarna begon ze verhalen te vertellen over gebeurtenissen in het verleden: ze vulde de lokatie met haar eigen geschiedenis. ‘Toen ik mijn vader begroef was het warm’, zei ze. ‘Ik dacht: nou val ik direct flauw en ik vond het zo ellendig voor mijn vader, want je weet hoe dat gaat: iedereen vindt zoveel treurigheid een prachtige gelegenheid om zich van wat er echt gebeurt los te maken. Ze doen net of er geen lijk meer in de kist ligt en gaan je troosten en nemen je mee en voor ze het weten staan ze zelf weer opgelucht op straat. Ik was bang dat ik ging huilen, maar eigenlijk moest ik niet huilen, ik voelde me zo verward. Waarom sprak hij niet meer? Waarom maakte hij geen grapjes meer? Ik voelde me zo dicht bij hem. Ik dacht: hij heeft het koud, en toch voelt hij het niet, hij is van steen, hij is zo ver van me vandaan. Ik wou wel naar hem toe. Ik wou hem aanzien en allemaal lieve dingen tegen hem zeggen. Ik wou dat de kist openging en dat hij en ik konden gaan wandelen. Weet je: ik voelde me vooral erg alleen omdat dat allemaal niet zou gebeuren.’ Zij aarzelde even. ‘Je wilt je bij mensen | |
[pagina 163]
| |
aansluiten’, zei ze. ‘Je bent tenslotte je hele leven met niets anders bezig, en het mislukt toch al steeds. Door een of ander toeval komen ze naar jou toe, maar waarvoor komen ze? Als je dan iemand hebt waar je je ontspannen bij voelt, dan ligt hij opeens in een kist.’ Zij liet zich van het muurtje glijden en lachte naar me. ‘Het zou toch ook niet anders moeten gaan’, zei ze. ‘Je weet natuurlijk van tevoren dat alles steeds misloopt. Houd jij daar geen rekening mee?’ ‘Ik denk daar meestal niet aan’, zei ik. Terwijl wij naar de auto hepen zei ze dat ook wij elkaar op een dag uit het oog zouden verliezen. Ze wist op dat moment waarschijnlijk al precies wanneer dat zou zijn. Ze had de datum in haar hoofd geprent op het ogenblik dat zij eraan dacht hoe verfrissend een vakantie zou werken. Ze was alweer vertrokken nog voor ze ergens aankwam.
In Nederland had Hugo Driessens, na het grote succes van Het onweer, nog twee keer een geflopte film gemaakt. Een derde project waarmee hij in 1972, na enige tijd t.v.-werk, bij het Produktiefonds aankwam, werd afgewezen. Korte tijd later reisde hij naar Angie en legde haar de synopsis voor van een internationaal georiënteerd Hollands Drama, dat hij behalve met haar uitsluitend met buitenlanders wilde bemannen. Angie voelde niet veel voor het project en ze hield Driessens aan het lijntje. Na een half jaar voortdurend bellen, overreedde Driessens haar, nadat hij haar had voorgesteld samen met haar de synopsis te veranderen. Voor een film met Angie was het geld gauw op tafel. Opnamen zouden vooral | |
[pagina 164]
| |
plaatsvinden in Amsterdam (de internationale scene!), Venetië en Rome. In de eerste versie van de film moest Angie de cynische leidster spelen van een groepje revolutionaire jongeren, die de maatschappij van hun ouders via allerhande anarchistische acties zouden proberen te verstoren. En Venetië dan, dat immers al geheel uit eigen beweging wegzakte? Dit filmisch aantrekkelijke oord kwam het scenario binnen via Angie's relatie met een hoogleraar in de politicologie, de auctor intellectualis van de moordzuchtige groep, met wie zij enkele congressen diende te bezoeken (die zich behalve in gondels en op de Piazza Navona afspeelden in hotelbedden). Angie rekte de zaak tot na de dood van Preston. Toen belde ze dat ze de film binnen de kortste termijn wilde draaien, op voorwaarde dat de dialogen werden veranderd door iemand die zij zelf wilde aanwijzen. Zij arriveerde op 25 maart 1974 op Schiphol en onderging alle belangstelling gelaten. Nadat ik haar op de receptie had gesproken, belde zij mij voor een afspraak. Een paar uur later klopte ik op de deur van haar hotelkamer. Deze werd geopend door een lijfwacht die Driessens voor haar had gehuurd. Angie zat met haar benen onder zich gevouwen op een stoel bij het raam. Ik liep naar haar toe en aarzelde. ‘Wat zijn we allebei veranderd’, zei Angie.
Het was net of die ouwe Herbie Koch in haar terugkeerde en haar die gemaniëreerde zin ingaf, die evenwel niet naliet diepe indruk te maken, omdat de camera heel langzaam op haar inzoomde en de mu- | |
[pagina 165]
| |
ziek tot fluisterhoogte daalde. Zij stuurde de lijfwacht uit wandelen en sloot via de luxaflex haar kamer van het zonlicht af. Daarna gaf zij mij een exemplaar van het scenario, waarin alle verbeterde zinnen die zij moest spreken, met een rode viltstift waren onderstreept. ‘Ik denk niet dat het me lukt’, zei Angie. ‘Die malle onzin krijg ik nooit in mijn hoofd.’
Robbins noemt een half jaar later de film met Driessens ‘verreweg haar slechtste werk, een aanfluiting, wat een treurig thema, wat een opgeblazen onzin over revoluties, die als warme bolletjes uit de oven van de scenariobakker springen’. Dat is allemaal niet bemoedigend, maar intussen vergeet de chroniqueuse zich af te vragen in hoeverre Angie op dat moment in staat was om een film te maken. Zij kon niet meer wennen aan haar geboorteland. Ze keek om zich heen alsof ieder ogenblik een boerenkinkel haar wilde bespringen. Ze begreep al het geimproviseer bij de opnamen niet, en intussen maakte zij ruzie met Driessens, ruzie met de kleedster, zij schold figuranten uit en maakte het daarna op een overdreven manier weer goed. Bij tijd en wijle gedroeg zij zich als een schoolmeisje dat zichzelf bij C & A ziet lopen op het televisiescherm. Wat moesten, van de andere kant bezien, de mensen van de filmploeg met haar? Zij moest geld opbrengen, zij was Driessens’ levensverzekering, zij had de sleutel in handen waarmee ze bioscopen in het buitenland kon openen. Maar de sleutel die zij werkelijk vast had, paste in geen enkel slot. De jongens om | |
[pagina 166]
| |
haar heen hadden hun mond vol over het vak, en zij verwachtten van haar dat zij met haar ervaring geen foutje zou maken. Het was net een voetbalelftal met een dure aankoop, maar deze aankoop reed naar haar geboortedorp en begon zich allerlei dingen te herinneren uit haar jeugd. ‘Kijk eens hoe het hier is’, zei ze tegen mij, terwijl zij de etalage van een manufacturenwinkel bekeek, in het portiek waarvan zij voor de eerste keer gevrijd had. ‘Is het niet ellendig dat hier alles maar hetzelfde blijft? Waarom blijven ze hier eigenlijk maar steeds hetzelfde, waarom veranderen alleen jij en ik zo zichtbaar?’ Ik maakte haar erop attent dat zich net buiten de oude dorpskern een frisse nieuwbouwwijk bevond, met jonge mensen, net als zij, misschien haar schoolvriendinnen. Wij reden er doorheen, zij liet zich onderuit glijden omdat ze niet gezien wilde worden. Ze was zenuwachtig, doodsbang dat ze iemand zou ontmoeten met wie ze nog gehinkeld had. ‘Mijn vader’, zei ze zacht. ‘Mijn vader die hier burgemeester was. Burgemeester!’ In het boerenland, waarover de mist dreef, rende ze rond om alle gebeurtenissen van haar jeugd nog één keer op te halen voordat ze voorgoed afscheid ervan kon nemen, en daarbij van de herinnering aan haar illusies. Ze had gedroomd van het paradijs, en toen ze ieder partje daarvan had verkend, begreep ze dat het allemaal niet baatte, dat je op een dag door straten van je jeugd zou lopen die nog steeds bestonden, alleen jij was eruit weg. De mensen aan wie zij had willen bewijzen dat ze meer was dan de optelsom | |
[pagina 167]
| |
van ingrediënten uit een verkalkte wereld, die hadden nooit op dat bewijs zitten wachten. Zij raakte verlegen en treurig bij het zien van de voedingsbodem van haar ambities. Net als vroeger was zij daar alleen. ‘Ik heb het verleerd’, zei ze. ‘Ik heb het verleerd in dit rotland.’ Ik wandelde met haar door polders. Zo hadden ze haar moeten filmen: uit de nevel komt de schim van iemand uit een andere wereld. Eenmaal is zij uit dit land verdwenen in zo'n ijle mist waaruit hoogstens eens een koe opdoemt, nooit een mens. En nu keert zij terug en zij is de verloren dochter die niemand herkent. De mistmachine draait op volle toeren, de camera nadert haar en zij glimlacht verlegen, zij weet niet goed wat zij voorstelt en voor de zoveelste keer is zij haar tekst kwijt. ‘Ik weet niet of ik van haar houd’, zegt Mona Robbins in haar eerste artikel. ‘Van sommige kinderen houd ik. En dat zijn dan inderdaad maar al te vaak de kinderen die in films wonen, die mij niet voor mijn voeten lopen, die mij niet kwetsen, die op mijn schoot komen zitten en dingen tegen mij zeggen die ik zelf had kunnen verzinnen en die ik in ieder geval altijd geweten heb. Ik heb altijd geweten dat je één straat verderop betere huizen hebt dan het mijne, dat het restaurant naast het eettentje waar ik mijn pollo alla diavolo nuttig, betere wijn en verser gevogelte serveert. En de vrienden van mijn vrienden zijn geestiger dan mijn vrienden. Ik weet het! Waarom probeert zij het dan voor te stellen alsof dat allemaal niet waar is?’ | |
[pagina 168]
| |
Met Angie was het zo: die had daar in dat dure restaurant gedineerd, omgeven door het geestigste gezelschap ter wereld. Maar na afloop van de schranspartij hadden ze haar afgezet in het weiland. Toevallig wist ze daar de weg, want ze woonde er vroeger. En ze begon te lopen, terwijl het kil werd en mistig. Er liep een man naast haar, en ze greep zijn arm, tot ze zich veilig voelde. Ze had geen zin om te praten. Zo leek het voor de toeschouwers of ze haar tekst niet kende.
november '73 / oktober '74 |
|