‘En mag ik haar nu zien?’
Hij glimlachte, haalde geld uit zijn jaszak en legde het op het schoteltje. Zij stonden op.
‘We blijven morgen in Parijs,’ kondigde haar vader aan. ‘En dan zal ik je eens op mijn kennis van de stad trakteren.’
‘Zo vaak ben je er niet geweest, opschepper!’
‘In gedachten wel,’ zei haar vader. ‘En later ook, in het geheim met mijn vriendin. Nadat je moeder was begraven.’
‘En wij maar denken dat je in je eentje in retraite ging.’
‘Wel in retraite,’ zei haar vader. ‘Maar gelukkig niet meer in mijn eentje.’
Buiten gaf hij haar een hand.
Het was fris geworden en het waaide. Aan de hemel schoven wolken voorbij de maan. Het verkeer was afgenomen, maar het maakte nog voldoende lawaai om ieder gesprek te overstemmen. Zij liepen langs de Seine en bleven bij de kade staan. Een bijna klassieke handeling, als onderdeel van ieder romantisch programma.
Zij dacht aan Frits en voelde dat haar verlangen hem samen met Ronnie te bezitten, was verdwenen.
De imposante aanblik van de Notre Dame aan de overkant van het water, vergrootte haar zekerheid dat zij, afgezet tegen de zich aaneenrijgende eeuwen, niet meer dan een momentopname was die spoedig zou verbleken. Maar hoe echt was zo'n gevoel en in welke hoeveelheid sijpelde zelfmedelijden binnen met de drank die zij genoten had? Was het denken aan Frits niet een zeker automatisme, waaraan de beelden die zij voor zich zag een zekere bekoring verleenden?
Zij stond naast haar vader en zweeg. Al zou hij een verhaal beginnen, zij kon er niet op antwoorden.
Op een prettige manier hulpeloos voelde zij zich.
De gedachte aan die hulpeloosheid bracht de achtervolger in haar terug, de pijn in haar oor toen zij de telefoonhoorn zo hard tegen zich aandrukte om het idee van echtheid te versterken. Zichzelf overtuigen van de werkelijkheid der dingen, en van haar gevoelens: daar was zij een heel leven mee bezig.
Zij wilde dat zij vijf jaar terug kon gaan. Dat zij deze crisis in haar leven kon voorkomen, in de zekerheid van winst.
Zij keek opzij naar haar vader en zag dat hij moe was geworden van deze dag. Verschrompeld leek hij; in zijn gezicht verscheen de