| |
| |
| |
[XXXXV]
Ze had gevraagd of Ronnie bleef tot Frits zou komen. Misschien was het gemakkelijker als ze wegging. Maar Nila besefte dat ze niet om Frits heen kon blijven draaien. Hij verlangde een ontwikkeling. Ook hij wilde wel eens weten wat het vervolg zou zijn van de dingen waarvan hij begreep dat ze die intuïtief deed, zonder overleg.
Overleg was een hoeksteen in het leven van Frits.
Zij omhelsde Ronnie in de keuken, zei dat ze zich prettig voelde en veilig. Dat dit gevoel opeens over haar kwam, misschien omdat zij eraan wende met een vrouw de liefde te bedrijven.
‘We moeten rustig nadenken,’ zei Ronnie. ‘Voor mezelf weet ik het waarschijnlijk wel. Ik kan me niet langer door Henk laten bedreigen.’
Opeens vroeg ze of de man die Nila had opgebeld zich opnieuw had gemeld. Dat was niet het geval. Het proces kwam dichterbij. Binnenkort verscheen Melgers voor zijn rechters.
‘Zou je durven toegeven dat die telefoontjes in de eerste plaats te maken hadden met je verwarring?’ vroeg Ronnie.
‘En in de tweede plaats?’
‘Dan is er geen tweede plaats,’ zei Ronnie.
Nila haalde haar schouders op. Herinneringen aan de voorbije weken drong ze zoveel mogelijk terug. Ze wist dat het fout was, dat ze haar leven tot in alle consequenties onder ogen moest zien. Maar het leek nu gemakkelijker. Zij verlangde naar rust.
‘Ik houd van je,’ zei Ronnie.
‘Ik ook van jou.’
‘Meen je dat?’
‘Ik durf het te zeggen en ik schaam me er niet voor. Dat is al een heleboel.’
‘Zullen we er met Frits over praten?’
Zij liet de kinderen binnenkomen en stopte ze in het bad. Daarna ging ze naar beneden om voorbereidingen te treffen voor het eten. Ronnie wisselde haar af in de badkamer, praatte met de kinderen, creëerde een vertrouwdheid waarop zij onmiddellijk ingingen. Maar het had iets kunstmatigs. Een echtpaar op de huishoudbeurs.
Zij trok een zak voorgebakken frites open en luisterde naar de lacherige geluiden die van boven kwamen. Stel je voor dat zij met Ronnie in een landhuis in de provincie verbleef Buiten werd het langzaam avond, maar daarvan kon je in huis nog niet veel merken.
| |
| |
Alleen het licht veranderde; de lucht leek afstandelijker. De zonnewarmte draaide weg - in het tussengebied tussen dag en nacht nam de wind af, de bloemen in de tuin werden koeler van kleur. Straks zouden zij de luiken sluiten, terwijl zij de ramen daarachter open lieten. Op de bank in de serre zittend luisterden zij naar het toenemend gekwetter van de vogels.
Boven klonk Ellens gegil, de sussende stem van Ronnie, Frankje die luid lachte.
Zij liep naar de ijskast en pakte het vlees.
Hoe veraf was iedere idylle. Alleen al het idee dat zij erover nadacht, dat verlangen koesterde, op de rand stond van een bassin vol genegenheid. En de werkelijkheid waarin zij zich niet meer kon overgeven, zoals vanmiddag, en koortsachtig op zoek was naar de waarheid. Liet zij alles maar over zich komen? Beelden en zelfbedachte gesprekken waarin geen wanklank viel? En waarom stonden haar kinderen steeds zo ver buiten die gedachtenwereld, terwijl zij in de werkelijkheid niet buiten ze kon. Soms kwamen de kinderen vanzelf in haar droom en eisten hun deel, straften haar voor de momenten waarop zij alleen met zichzelf bezig was. Waar lag de ontbrekende schakel die alles tot een eenheid kon verbinden? Was het verantwoordelijkheid? Daarover dacht zij na, tijdens het gespannen wachten op de thuiskomst van Frits, die niets wist over het bezoek van Ronnie en met wie zij de laatste dagen helemaal niet meer over de ontwikkelingen in haar leven had gepraat Zo langzamerhand moest hij gaan denken dat het een gril was geweest, waarvan zij zich onder invloed van haar dagelijks bestaan als echtgenote en moeder begon te bevrijden.
Zou dat geen opluchting voor hem zijn?
Hij liep het perron af en dacht: direct ben ik lekker thuis; nog een maand en ik heb het ergste in de zaak Melgers ook achter de rug. Ik neem mijn vrouw mee op wintersport - tenslotte zeurt ze daar ieder jaar over! - en we zullen deze onverkwikkelijke episode in ons leven vergeten.
Het landhuis in de Achterhoek. Of in Limburg: streken die ze niet goed kende, waar zij doorheen was gereisd met het gevoel dat het verblijf er aangenaam moest zijn. De dorpjes, waarvan sommige nog zonder supermarkt De heuvels met hun wielrenners.
‘Je kunt meteen zien wie er geen hout van kan,’ had Frits gezegd. ‘Je ziet het aan de trui Als je een belachelijk kereltje op een fiets
| |
| |
ziet zitten met zo'n Raleigh-trui en van die witte beentjes - nou ja,’ ging hij vergoelijkend verder. ‘Hoe dommer de streek hoe meer wielrenners.’
Hij dacht er zelf over een racefiets te kopen om zijn conditie op te vijzelen, maar hij was het idee weer kwijtgeraakt.
Wel liet hij folders komen, bestudeerde consumentengidsen, liet zich informeren, praatte over niets anders, en opeens was het voorbij.
Zou hij vriendinnen gehad hebben van wie zij niets wist en die hij via zwijgende alleenspraken op dezelfde manier de vergetelheid in had geredeneerd?
Ze zag zichzelf onduidelijke karweitjes opknappen bij de aanrecht. Het vlees kon blijven liggen. De frites waren snel klaar. Ze kon met de sla beginnen. Maar ze had er geen zin in. Ze zag dat landhuis met een moestuin en Ronnie die zich bukte om iets uit de grond te trekken. Zij ging achter haar staan, drukte zich tegen haar billen, op dezelfde manier waarop Frits dat bij haar deed. Maar zij had niets om in het strak gespannen vlees te persen.
Ze liet Ronnie opstaan en omhelsde haar. Om hen heen de wijdsheid van het landschap. Zij legde op een beschermende manier haar handen op Ronnie's heupen en keek naar haar. Wat had ze ooit anders gedaan? Toekijken en erover nadenken of zij betrokken moest raken.
Ook besefte zij dat in werkelijkheid de dingen anders lagen: het was Ronnie die de initiatieven nam en zij was degene die het toestond. Zij leek wel een vorstin, het woord ‘genadiglijk’ kwam in haar op en bleef hangen, begon daarna door haaf hoofd te tollen. Doe maar - of doe toch maar niet. Blijf bij mij - nu kun je beter gaan.
Zij voelde zich treurig worden, en vooral moe. Haar kracht om twee verhoudingen het hoofd te bieden, verdween; niet alleen tegenover Ronnie moest zij zich van haar verantwoordelijkheden bewust zijn, ook Frits was er nog. Toen ze dat opnieuw besefte, stonden de kinderen op in haar geest, vlogen haar om de hals, lagen ziek in hun bedjes, vroegen om aandacht, iedere dag eender. Ze dacht aan hun hulpeloosheid, aan haar eigen hulpeloosheid wanneer zij hen niet kon helpen, aan de gedachten die zo vaak in haar opkwamen, waarin de som van al het verdriet dat zij kende op haar eigen kinderen neerdaalde en hen tot gekwetste volwassenen maakte.
| |
| |
Wat kon zij anders verwachten? Wilde zij oppervlakkig levende kinderen, die op een speelse manier de wereld baas konden omdat zij er niet over nadachten? Dan kregen zij toch wel hun trekken thuis. Iedereen kreeg dat. Maar sommigen zogen het ongeluk naar zich toe. Zelf was zij zo iemand. Zij was zo geworden. Zij had verdriet buiten de deur proberen te houden; zij had de dood van haar moeder gerationaliseerd; zij stopte alle lieve beelden weg en deed haar oren dicht wanneer zij innerlijk huilde. En daarom was zij alles altijd blijven horen.
Zij dacht ook aan de ontoereikendheid van haar bewoordingen. Wanneer haar iets te binnen schoot leek het of er een klikgeluid bij te pas kwam: dat heette ‘besef’. Maar besef duidde op een afdeling in haar geheugen waarin vaste waarden en vooral waarheden waren opgeslagen. Alsof het erom ging dat die naar boven kwamen.
Zij voelde zich een harde, ontoegankelijke vrouw. Iets dat zij nu eens niet kon benoemen was door haar verdedigingslinie geslopen en had haar aangepakt Een geestelijke kanker. De afweerstoffen die zij vormde waren ontoereikend.
Zou het pijn doen als zij Ronnie na dit bezoek nooit meer zag?
De kinderen kwamen in hun pyjama's naar beneden.
‘Ik heb de badkamer maar even aangedweild,’ zei Ronnie, die achter hen aankwam.
Nila glimlachte, aaide haar even over haar wang.
‘Ben je zenuwachtig?’ vroeg Ronnie.
‘Ja En jij?’
‘Ik weet het niet goed,’ zei Ronnie. ‘Op een bepaalde manier wel. Maar Frits leek me zo redelijk. Dat stelt me een beetje gerust Ik ben niet gewend met redelijke mensen om te gaan.’
‘Ik vind je zelf nogal redelijk.’
Ronnie lachte.
‘Daar heb ik nooit bij stilgestaan,’ zei ze. ‘Ik heb altijd maar zo'n beetje achter Henk aangelopen.’
‘Maar nu weet je het wel?’
‘Ach welnee,’ zei Ronnie. ‘Het wordt ons aangepraat dat we geen wijfjes zijn maar redelijk denkende mensen. Nou die lopen er wel tussen. Maar we hebben natuurlijk niet zo'n traditie van redelijkheid.’
‘Wat een onzin!’ zei Nila. Ze schrok van haar eigen felheid.
| |
| |
‘Ik kan niet goed denken in programma's,’ zei Ronnie.
‘Dat heeft er toch niets mee te maken!’
Frits opende de keukendeur.
Ze stonden naast elkaar: over programma's gesproken.
‘Hallo,’ zei Frits zuinig.
Ronnie stak haar hand uit.
‘Ben je onverwacht gekomen?’
‘Ja,’ zei Ronnie.
Hij knikte en ging zijn jas uitdoen.
Ronnie pakte Nila's hand en drukte die even.
Frits keerde terug in de keuken.
‘Je blijft zeker eten?’
‘Als jij het goed vindt.’
‘Hadden jullie afgesproken dat ik mijn goedkeuring moest geven?’
‘Nee,’ zei Nila.
‘Het is goed dat je er bent,’ zei Frits. ‘Dan kunnen we meteen eens praten.’
Ze hadden samen de kinderen naar bed gebracht en daarna was Frits bovengekomen om ze gedag te zeggen. Nila ging naar beneden en zette water op. Ronnie werkte haar make-up bij in de badkamer.
Even later kwam Frits de keuken binnen en zei: ‘Weet Henk dat ze hier is?’
‘Weet ik veel. Ik neem aan van wel.’
‘Je hoeft niet zo geïrriteerd te doen.’
‘Ik ben niet geïrriteerd.’
‘Misschien hadden jullie het een beetje te druk met...’ Hij aarzelde, tikte daarna geërgerd met twee vingers op de aanrechtrand.
‘Daar moet je niet aan denken,’ zei Nila. ‘Dat maakt de zaken zo banaal.’
‘Alsof ze dat niet allang zijn,’ antwoordde Frits.
Hij draaide zich om en ging naar de huiskamer.
Als ze naar Ronnie keek, ontdekte zij in haar een houding die zij ook zelf aannam. Ze zat met haar knieën tegen elkaar op de bank en roerde langzaam in haar koffie. Niet te lang. Conventies waren aangeleerd om verrassingen te voorkomen.
| |
| |
Maar opeens veranderde dit beeld: Ronnie maakte een onverhoedse beweging, koffie lekte van het schoteltje op de grond.
Voordat Nila kon opstaan, veegde Ronnie een paar keer met haar voet over de vlek. De negentiende eeuw trok zich terug. Zij dronk in één teug het kopje leeg, zette het op tafel neer en steunde haar kin in de kom van haar handen, haar ellebogen stevig op de dijen geplant.
Frits staarde naar hen, keek over hen heen in het verre verschiet van zijn eigen fantasie, waar problemen een logische oplossing mochten verwachten.
‘Wat hebben jullie vandaag gedaan?’
‘Wil je dat precies weten?’ vroeg Ronnie.
‘Ik zal je zeggen wat ik precies wil weten,’ ging hij verder. ‘Als vriendinnen bij elkaar op bezoek komen kan het me niet schelen wat ze doen en waarover ze het hebben.’
Hij wachtte even. Al bij een bezoek van zijn moeder informeerde hij 's avonds ‘wat ze die dag gedaan hadden.’
‘Dat lijkt me heel normaal,’ hoorde ze Ronnie zeggen.
‘Maar deze keer wil ik het weten,’ zei Frits. ‘Neem me niet kwalijk. Ik vind het vervelend om te vragen.’
‘Je wilt weten of we in bed hebben gelegen,’ zei Ronnie.
‘Hebben jullie dat?’
‘Was dat het wat je wilde weten?’
‘Precies,’ zei Frits koel.
‘Ik wil het je niet vertellen,’ zei Ronnie. ‘Omdat het meteen de nadruk op seks legt. Seks is niet het belangrijkste. Dat vind ik niet.’
‘Ik wel,’ antwoordde Frits.
Hij zweeg en keek hen aan. Wie was de schuldige?
‘Je maakt het leven zo beperkt met die nadruk op seks,’ zei Ronnie.
‘Dat moet dan maar.’
Hij boog zich een beetje voorover en staarde naar de gezichten tegenover hem. Hij trok zijn lippen samen.
‘Wat ben je weer bezig,’ hoorde Nila zichzelf zeggen. ‘Wat ben je godverdomme weer bezig!’
Frits werd zichtbaar kwaad. Zijn wangen werden rood. Zijn lippen trokken nog meer samen.
‘Wil je me vertellen hoe het zit?’ zei hij zacht. ‘Ik draag verantwoording voor de kinderen weet je.’
| |
| |
‘Dacht je dat die er naast stonden?’
‘Waarnaast?’ vroeg Frits snel.
‘Naast het bed,’ zei Ronnie rustig. ‘Laten we er nou geen ruzie over maken. Je wilt iets van ons weten, maar je komt er mee aan alsof er niets anders bestaat in de wereld.’
‘Als ik wil weten hoe jullie wereld eruitziet,’ zei Frits, ‘dan lijkt me dit toch wel een basisgegeven, vind je ook niet?’
‘Ik vind van niet.’
‘Dan zijn we uitgepraat.’
Hij wilde opstaan, maar liet zich machteloos terugvallen in zijn stoel. De zekerheid die hij uitstraalde, stroomde uit hem weg. Hij was een man alleen tussen twee vrouwen. Hij wilde iets weten, maar wist niet binnen welke contouren hij die wetenschap moest inpassen. Werd het beeld dat hij van zijn vrouw had gevormd pijnlijk uitgewist wanneer hij de waarheid hoorde? Hoe zag die er dan eigenlijk uit? Iets dat zij zelf niet wist. Was zij een lesbische verhouding begonnen, of was een vriendschap uitgedijd tot een bescheiden liefdesrelatie?
Alweer besefte Nila dat zij daarover niet alleen de beslissing had. Alledrie hadden ze hun eigen opvatting over het gebeuren. Ze zaten bij elkaar om de weg uit te stippelen die zij moesten gaan. Maar zij had geen idee waar die weg heen leidde. Zij sloot haar ogen bij de gedachte aan een weg en zag zich opeens samen met Frits aan het begin van de Via Appia. Het was bijna twaalf uur in de middag. In de zon voelde zij alle energie uit zich wegstromen. Frits wilde een paar kilometer gaan wandelen. Maar zij moest er niet aan denken, wilde langs de kant gaan zitten terwijl zij op hetzelfde ogenblik besefte dat zij Frits zo'n houding niet kon aandoen. Zijn romantische opvattingen over steden en hun relatie tot het verleden verplichtte hem die tocht te ondernemen, in de verwachting dat hem onderweg een idee te binnen zou schieten dat hem wijzer maakte - hij wist niet op welk gebied. Hij voelde zich zo ontspannen in Rome. Toch stond hij op het punt die weg op te lopen als een man die de eeuwigheid binnen zijn bereik had. Daarover praatte hij met haar: stel je voor Nila, dat wij altijd bleven leven, dat wij kriskras door het verleden konden reizen, in de wetenschap dat het nooit op zou houden. Wat zouden wij veel begrijpen!
Waarom wilde hij begrijpen? Hij was een man voor wie de wereld alleen zin opleverde wanneer hij alle verschijningsvormen van
| |
| |
de werkelijkheid begreep. Hij was in Bretagne mateloos geboeid geraakt door de velden met megalieten, maar omdat hij daar met zijn geest geen houvast op kon krijgen, werd hij pas echt tevreden gesteld toen hij een grafheuvel kon binnengaan: de bedoeling daarvan leverde hem tenminste geen moeilijkheden op.
Het idee, daar in Rome, dat hij de conceptie van die stad en daarbij van een groot deel van zijn wereld, kon begrijpen vanuit de oorsprong: een tocht langs monumenten, alsof hij een Romein was die met de vanzelfsprekendheid van de tijdgenoot door zijn wereld loopt
Hij liep door zijn eigen wereld en wilde weten hoe die ontstaan was. Houvast en vertrouwen. Hij wilde niet voorbijgaan als een vreemdeling, die onbegrijpend leefde en met een schouder ophalen stierf Hij was niet uit gemakzucht rechten gaan studeren, maar omdat hij de loop van de wereld in banen wilde leiden. Natuurlijk dacht hij daar niet iedere dag aan. Het was zijn achtergrond, zijn drijfveer, zijn eigen manier van verzet tegen de wanorde.
Hij was met wanorde getrouwd. Hij had zich voor haar geopend en was dichtgeklapt toen zij hem niet volgde. Waarom volgde zij hem niet? Waar verloren zij contact? Was de in haar sluimerende wereld zozeer verschillend van de zijne dat contact onmogelijk was vanaf het punt waarop zij zich met zichzelf begon bezig te houden? Misschien had hij haar daarom, zonder dat hij zijn eigen bedoeling begreep, weggeleid van haar studie.
Hij zat met haar in hun eigen huiskamer, waar zij zoveel vertrouwde momenten hadden doorgemaakt, waar zij hun kinderen gehoord hadden, huilend in de wieg. Waar zij elkaar cadeaus overhandigd en bemind hadden.
Zij had nu iemand het huis binnengebracht die dezelfde dingen van haar wilde; dat zag Frits duidelijk. Maar hij begreep het niet Hij begreep haar niet. Daarom bracht hij de situatie terug naar dingen die hij wel begreep. Plotseling opkomende geilheid Maar waarom voor een vrouw? Omdat zij een vrouw was en vrouwen het in principe met ieder levend wezen doen! Raar maar waar. Iets voor een boekje met aardige wetenswaardigheden in een volgende eeuw.
Wat waren dat voor gedachten? Waarom discrimineerde zij haar man? Was hij niet werkelijk om haar bekommerd? Werd hij niet door verdriet verteerd om het afsterven van hun liefde? Hij
| |
| |
ging toch niet uit nieuwsgierigheid op zijn stoel zitten om met hen te praten?!
‘Frits,’ zei ze. Ze aarzelde, keek opzij naar Ronnie. Maar die had haar ogen gesloten, terwijl haar handen opnieuw haar hoofd ondersteunden.
Hij keek haar recht in het gezicht. Zij maakte een grimas, onwillekeurig. Hij glimlachte.
‘Was het prettig?’
‘Op een bepaalde manier.’
‘Hoe is dat: een bepaalde manier.’
‘Anders dan bij een man.’
‘Beter?’
Zij schudde haar hoofd.
‘Nu jullie elkaar dus opnieuw ontmoeten en meteen het bed induiken,’ zei Frits - maar zij liet hem niet uitpraten. De formulering maakte haar woedend.
‘Waar zie je ons voor aan!’ schreeuwde ze.
Ronnie ging rechtop zitten.
‘Laten we eerlijk zijn,’ zei ze.
‘Uitstekend,’ antwoordde Frits. ‘Laten we vooral eerlijk zijn. We duiken dus niet het bed in, maar om de een of andere onverklaarbare reden merken wij toch dat wij ons op bed bevinden, waar wij ons dan maar bij neerleggen.’
‘Zo gebeurt het,’ zei Ronnie.
‘Het belangrijkste is dat het gebeurt.’
Nila begon zenuwachtig te lachen, voelde zich tegelijk vernederd en klein.
‘We moeten een paar dingen vaststellen,’ zei Frits. ‘Ik zal eerst zelf maar zeggen hoe ik me voel, hoewel - ik kan beter zeggen hoe ik over de toekomst denk.’
‘Waarom zeg je niet wat je voelt?’ vroeg Ronnie.
‘Ik ben O.K. Jij bent O.K.,’ zei Frits. ‘Ik denk dat het weinig zal uithalen als ik vertel waarom ik het liever anders had.’
‘Vertel het toch maar,’ drong Ronnie aan.
Frits schudde zijn hoofd.
‘Wat kan jou het schelen,’ zei hij. ‘Ik bedoel: buiten alle oppervlakkigheid waarin wij gevoelens voor elkaar hebben en elkaar willen troosten. Je kunt iemand nooit werkelijk troosten. Je kunt alleen maar zeggen: het wordt allemaal wel weer anders.’
| |
| |
‘Dat is zeker.’
‘Ik zal zeggen wat er volgens mij moet gebeuren,’ zei Frits.
Hij was begonnen tegen hen aan te praten, en tijdens zijn monoloog merkte Nila dat ze niet luisterde. Even vroeg zij zich af of dat in de rechtszaal ook zo ging: gloedvolle betogen, terwijl vonnissen bij voorbaat vaststonden. Ze keek naar Frits en zag de kleur op zijn gezicht toenemen, merkte hoe hij zich steeds meer tot Ronnie richtte, alsof hij intuïtief begreep dat zijn eigen vrouw niet luisterde omdat de inhoud van zijn woorden al bekend was: één basismelodie waarop hij zijn leven lang improviseerde in de hoop een combinatie ten gehore te brengen die het wereldraadsel verklaarde.
Ze deed een poging zijn woorden tot zich te laten doordringen, weerwoord te bieden. Maar zij kon net zo goed proberen in één sprong het raam uit te komen en op te stijgen.
‘Ik vind het heel redelijk wat je zegt,’ zei Ronnie. ‘En ik wou dat ik je kon helpen. Dat meen ik oprecht: ik zou die hele ellendige toestand voor je willen terugdraaien.’
‘Uitstellen misschien,’ zei Frits. ‘Niets is moeilijker dan twee dingen tegelijk aan je hoofd te hebben waarvan je weet dat ze stuk voor stuk in staat zijn om je op te vreten.’
Het leek wel of ze wakker schrok en in duikvlucht terugkeerde in de kamer, de stemmen niet langer opving als een soort gezoem, maar als meningen waarop zij wel degelijk een antwoord wist. En nu had Ronnie medelijden met Frits, maar dat zou haar geen strobreed in de weg leggen te doen wat nodig was.
‘Wat vind jij ervan Nila?’ vroeg Ronnie.
Het volgende verwonderde haar alleen maar: terwijl zij dacht dat haar gedachten elders waren, had ze alles gehoord, alsof er nog een andere ingang voor woorden bestond dan de oren.
Ze wist welk antwoord Frits zou geven wanneer zij dat laatste opperde. Maar dan moest hij wel in een vrolijke bui zijn: als hij dat was, sleepte hij haar meestal mee. Maar nu trok hij zich terug op zichzelf, hij vormde zijn eigen Duivelseiland. Hij betreurde, woelend door zijn bed, het lot dat hem met een niet langer hanteerbare vrouw had opgezadeld. Hij verlangde naar een zacht, lief meisje, dat uit zijn hand at en hem verwende. Was dat kinderachtig? Mocht hij dat niet? Had zij het niet zo ver laten komen?
‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Ik weet niet of het goed is dat je weggaat.’
| |
| |
‘Maar wat kan ik anders doen? Ik zal de zaken zo regelen dat je hier rustig kunt blijven wonen. Je kunt toch niet van mij verwachten dat ik een andere oplossing bedenk.’
‘Ik weet niet of ik zo iets definitiefs wil,’ zei ze.
‘Op een bepaald ogenblik gaat het er niet meer om of je iets wilt: dan gebeurt het,’ zei Frits. ‘Iemand die de gevangenis indraait kan ook wel zeggen: ik weet niet of ik dat wil. Nou ja, hij wil het niet. Maar het staat vast. En het gebeurt.’
‘En dan moet hij zich schikken.’
‘Ja,’ zei Frits zacht.
Hij was met een tussenvoorstel gekomen, een reddingsboei die hij zichzelf toewierp om uitstel te krijgen van de verdrinkingsdood. Maar wie was degene die deze beelden verzon? Dat was zij toch en binnen haar interpretatie klampte Frits zich aan hun huwelijk vast, uit gemakzucht. Die gemakzucht stamde regelrecht uit het verstrijken van zijn jaren, de langzaam naderende ouderdom waarin een man niet meer opnieuw op zichzelf kon gaan leven, ondanks de opgewekte berichten daarover in de modieuze weekbladen.
Dus klampte hij zich vast uit eigenbelang. Natuurlijk betrok hij zijn kinderen daarin: de kinderen waren hem heilig, hadden een belang dat ver uitging boven dat van haar. Was het een wonder dat zij zich niet meer voelde dan een lichaam dat twee vruchten had gebaard, waarna deze produkten alle aandacht van haar hadden weggetrokken?
Of leefde die gedachte alleen binnen haar voorstellingswereld en probeerde Frits werkelijk iets van hun toekomstige leven samen te redden? En dan ook omdat hij aan haar dacht. Ze hadden de laatste weken aanzetten tot gesprekken gehad, maar om de een of andere reden haakte Frits af op het moment dat zij hem zijn gebrek aan aandacht verweet. Alsof dat niet mee kon spelen, haar leven een punt had bereikt waarop zij bepaalde dingen zelf moest regelen, haar man anders dan vroeger tegemoet treden.
Ze keek naar Ronnie en wist dat ze aan haar gehecht was. En dat de erotiek die tussen hen bestond een zachtheid kende die zij was gaan missen. Nadat zij zoveel had gegeven. Maar ook dat had zich misschien te gemakkelijk in haar vastgezet. De verbinding tussen vrouwen en geven, met als tegenpool de mannelijke gemakzucht die alleen kon ontvangen. Het was alsof zij haar moeder hoorde!
| |
| |
‘We moeten een oplossing vinden,’ zei Frits. ‘Het zou gemakkelijk zijn als Nila wist wat ze wilde.’
‘Ik denk dat Nila het wel weet,’ zei Ronnie, ‘maar dat ze het niet durft uit te spreken. Of het zich nog niet voor honderd procent bewust is.’
‘Mogelijk,’ antwoordde Frits. ‘Ik kan er niet over oordelen.’
‘Wat wil je doen?’ vroeg Ronnie. ‘Ik kan hier niet blijven komen zoals vandaag. Dat kunnen we Frits ook niet aandoen.’
Frits probeerde te glimlachen.
‘Misschien mag dat er even buiten blijven.’
‘Wat denk je?’ vroeg Ronnie.
Nila schudde haar hoofd. Zij keek hen aan en besefte dat zij iets moest zeggen, dat een beslissing verwacht werd die hen tot handelen zou aanzetten. Hier zaten ze, nog op dezelfde plaats. Boven trok een van de kinderen de wc door. Alles ging verder. Er was niets aan de hand. Als ze daaraan bleef denken: dat het leven niet hoefde te veranderen, dat ze kon opstaan en naar de kamerdeur lopen, zich omdraaien en tegen Ronnie zeggen: ‘Het spijt me, ik houd van je, maar ik ben laf; ik houd ook van Frits; en ik heb kinderen. Ik heb alles tegen elkaar afgewogen en op elke manier verlies ik; wij allemaal trouwens; maar ik blijf thuis; op den duur zal het niets uitmaken.’
Jarenlang had zij zich op de vlakte gehouden, een rol gespeeld die haar ging tegenstaan, de onrust gekanaliseerd via dagdromen. Nu wilde ze niet langer rustig zijn! De dagdroom waarmaken, een gebaar dat haar leven in snelle vaart zou doen neerstorten: maar eerst steeg zij op naar de sterren, voelde dat zij niet voor niets had geleefd.
‘Er is een tussenoplossing waaraan ik zit te denken,’ zei Frits. ‘We kunnen hier nog dagen blijven praten, maar daar worden jullie niet veel wijzer Van. Waarom gaan jullie het zelf niet uitzoeken?’
‘In een klooster,’ zei Nila.
‘Ik denk dat jullie samen moeten weggaan,’ zei Frits.
Ronnie keek opzij. Hun blikken ontmoetten elkaar en in beider verschiet lag een wereld waarin problemen oplosbaar leken.
‘Jullie moeten niet naar één of ander afgelegen hotel in Drente gaan,’ zei Frits, ‘maar naar een plaats waar van alles te beleven valt.’
‘Waarom zeg je dat?’ vroeg Ronnie.
Maar Frits schudde zijn hoofd en stond op, verliet de kamer, liet
| |
| |
hen alleen met de schuldige herinnering aan zijn aanwezigheid.
|
|